DE BRAAKHOKKEN VAN TZUMMARUM

Op de kamp werden vroeger lange dagen tegen een klein loon gewerkt.
Als man van Franeker komend, ‘dorp Tzummarum nadert, wordt het oog ook nu nog getroffen door een aantal hokken.
Er is een tijd geweest dat op de Kamp,zoals het stuk land genoemd wordt waarop deze hokken staan, een 43-tal hokken stonden.
Deze hokken vormden in die tijd samen als het ware een klein dorp, hetgeen kenmerkend was voor de plaats Tzummarum. De grond waarop zij gebouwd waren, was gemeentegrond, in de volksmond ,,earme groun”genaamd.

In de tijd dat het vlasbraken nog algemeen in Friesland werd beoefend, klonken uit deze hokken de bekende geluiden die het vlasbraken met zich meebracht.

Allereerst werd in de oude tijd het vlas gebeukt.
Een beuk bestond meestal uit een zwaar blok, waaraan een steel was bevestigd.
Door dit blok telkens met kracht op de vlasstengel te doen neerkomen, werd deze als het ware geplet.
Hierdoor werd het braken veel vergemakkelijkt.
Ook bezigde men voor het breken wel een ,,tulle”, het binnenste gedeelte van een wagenwiel, ontdaan van de meeste spaken.
Tot de tijd dat de machines hun intrede in de braakhokken deden,werd het vlas op een handbraak gebraakt.
Een braak was een houten geval, in het vaste en het beweegbare gedeelte waren scherpe ijzeren roeden aangebracht,deze roeden pasten, als de braak in rust was, precies in elkaar.
Door met de rechterhand het beweegbare deel van de braak volgens een vast ritme op en neer te bewegen en met de linker hand een handvol vlas telkens op een andere plaats te leggen,werd dan de vlasstengel gebroken.
Deze ,,slyp” bestond uitsluitend uit ijzeren roeden,waardoor het vlas weer werd behandeld.
De werking van de sliep was overigens dezelfde als van de braak,de roeden van de sliep waren echter veel hoger.
Hierna werd dan het vlas schoongemaakt.
Ook gebruikte men daarbij nog een bordje, waarmee men een handvol vlas bewerkte.
Dan nog werd een oud mes gebruikt.
De braker had op zijn linkerknie een stuk leer bevestigd.
Het vlas werd hier dunnetjes overheen geleid en de braker liet het mes er over heen scheren.
Na al deze bewerkingenwas dan het vals schoon genoeg.

De schone handvollen vlas werden dan in bosjes gebonden, drie bosjes kwamen dan weer tezamen in een band en dat was een bundel.
Een bundel vlas werd wel uit negen schoven gewonnen, maar wanneer het vlas van mindere kwaliteit was,moest men veel meer schoven braken om uiteindelijk een bundel over te houden.

Over de belangrijke huisarbeid, die het braken is geweest, hebben wij een gesprek geda met de heer Rinze Waardenburg, één van de Tzummarumers,die heel wat jaren vlasbraker is geweest en deze arbeid op de oude en op de nieuwe manier heeft verricht.
Hij wist ons ook nog te vertellen, dat men in Tzummarum droogbakken gebruikte.
Dit drogen van het vlas geschiedde om het braken te vergemakkelijken.
De bats liet zich dan gemakkelijker van de stengel scheiden.
Boven in deze droogbakken was dan een latwerk gelegd waarop men dan het te drogen vlas legde.
Een en ander werd dan met een deksel afgedekt.
Deze bakken werden dan gestookt met ,,sjudden”, de vezel, welke bij het braken vrijkwam en met ander vlasafval.
Later legde men meestal gaas in de bakken in plaats van letwerk.
Het laat zich licht indenken, dat tengevolge van dit vlasdrogen ook meermalen brand ontstond, die wel eens ernstige vormen aannam.

Toen wij de heer Waardenburg vroegen, wie er in zijn tijd zich met vlasbraken bezig hielden, noemde hij de namen van de gebroeders Jasper, Hendrik en Teije Travaille,Johs. Ferwerda en Siebe Auke Buren,Gerrit Mellema, Simon Westra,Douwe Westra met zijn drie zoons; Jacob Dijkstra, Pieter Zeinstra, Fredrik Zeinstra,Frans Wielinga (deze heeft ook heel lang gebraakt) Teake de Vries,Jan Abes Hiemstra.
De braakhokken stonden toen niet alleen in de Kamp, over het hele dorp verspreid stonden braakhokken, met elkaar minstens 80 in getal,aldus de heer Waardenburg.

Het dagloon was laag.
Er werd,toen de heer Waardenburg begon8 of 9 stuivers voor een bundel betaald,later werd dat 10 stuivers.
Er moesten toen dan heel wat uren in het braakhok worden doorgebracht, voordat men tot een loon van een vier gulden per week kon komen.
Toen Waardenburg 8 jaar was, kwam hij bij zijn vader in het braakhok, ’s avonds ging hij dan nog naar school.
Teakele Groendijk heeft het vlasbraken het langst volgehouden, deze braakte altijd voor Minne Hiddinga op Westerbuorren.

Waardenburg mocht graag vlasbraken, vooral in de tijd, dat de braak-en zwengelmachines er kwamen.
Men had nooit regenverlet en het was regel dat de vlasbraker Zaterdagsmiddags niet werkte en dat vond de heer Waardenburg ook mooi.
Dat hij, in de lange tijd,dat hij vlasbraker was, het vak goed onder de knie kreeg,bleek wel uit het feit, dat de Friese Maatschappij van Landbouw hem uitkoos om bij de brakers langs te gaan om hen een bretere manier van vlasbereiding te leren,de zgn.Belgische manier.
De Belg Expeel, die toendertijd te Dronrijp woonde,ging dan met hem mee.
Jammer genoeg, dat deze pogingen niet hebben geleid tot het vestigen van vlasfabrieken, aldus de heer Waardenburg,dan was veel arbeid voor Friesland bewaard gebleven.
Nu gaat alles naar België om bewerkt te worden.
Dit is een geluid, dat wij meerdere malen ook uit andere monden hebben gehoord en het is te wensen ,dat de autoriteiten hier nog eens hun aandacht aan schenken.
Het is zeker belangrijk genoeg.

De heer Waardenburg heeft zijn vader wel eens horen vertellen, dat het in die oude tijd wel eens heet toe kon gaan op de Kamp.
Wanneer er daar bij de winter een tachtig man in de hokkenstonden, werden er wel eens harde noten gekraakt.
Ook ging toen nog wel de drankfles rond en werden de ,,blaaspoepen”uitgenodigd te spelen.

Uit Barradiel Foarút januari 1954.