Der giet neat foar eigen thús

Als dank aan de familie Spoelhof en
als huldê aan alle bewoners van “Us Heitelân”

Evacueren

We moesten weg van huis en haard
Met a1les wat we hadden vergaard.

Heraus, heraus met spoed
Een onzekere toekomst tegemoet.

Een stoet, zo lang en zo groot
We waren allemaal in nood.

Eerst te voet, dan met de trein
En geen mens die vond het fijn.

We kwamen aan in het Friese Land
Er werd gezegd, zet uw zorgen aan de kant.

We werden heel goed opgevangen
Maar toch leefde bij alle Limburgers 't verlangen.

Om terug te gaan naar “ 't Limburgs dierbaar oord”
Waar we konden leven, zonder oorlog, ongestoord.

Maria-Christina Philips

Het onbekende

Waarvan ik precies wakker werd weet ik niet meer.
Het was van het schieten van de Moffen of van het lawaai in de kolenkelder waarin we de nacht, slapend op wat stro, hadden doorgebracht.
De kelder was gelegen onder de school niet ver bij ons huis vandaan.
In mensonwaardige omstandigheden zaten we met 2I personen in de tè kleine kolenkelder.
Behalve mijn familie zaten in de kelder ook nog twee vrouwen met hun kinderen, veertien in getal.
Hun mannen waren naar Duitsland weggevoerd.
Plotseling hoorden wij buiten de S.S.ers schreeuwen: “sie müssen heraus, evakuieren, schnell , weg mit Ihnen. "
Wij waren gauw klaar voor die evacuatie want wij hadden die nacht met onze kleren aan geslapen.
Alleen mijn jas bleek zoek.
Ik vond hem gelukkig gauw weer omdat een van de aanwezige jongens, een blonde krullebol, de jas als hoofdkussen had gebruikt.
Ik was erg blij dat ik mijn jas weer terug had want die was mij erg dierbaar omdat mijn schoonzus Lena, nu de vrouw van mijn oudste broer Wiel, deze voor mij, van twee oude jassen, had gemaakt.
Voor ons vertrek mochten wij nog even naar ons huis, dat inmiddels door de Duitsers was bezet, om het een en ander op te halen dat we mee mochten en konden nemen.
Op onze klompen, waaraan de bevroren sneeuw vastplakte, liepen we ons huis binnen en zochten daar, gadegeslagen door de moffen, naar het uiterst noodzakelijke om mee te nemen.
Een Duitse soldaat stond zich bij de pomp te wassen.
Hij had alleen maar een broek aan terwijl het buiten toch bitterkoud was.
Van deze Duitser kregen wij, mijn zusje Annie en ik, een rolletje pepermunt.
“lhr Kinder habt ja nichts mit dem Krieg zu tun.", waren zijn woorden.
Op het aanrecht stond nog een weckglas met peren, half leeg.

9

Wij kregen deze lekkernij alleen maar op zondag maar de moffen grepen al datgene wat van hun gading was.
Mam en Pap hadden inmiddels de handkar volgeladen met onze spullen.
Mam, Pap, Jeu - mijn tweeling broer -, mijn zusje Annie en ik zouden de nog onbekende tocht moeten meemaken.
Jeu en ik waren dertien en Annie was tien.
Annie was het jongste van het uit negen kinderen bestaande gezin Philips.
De overigen, allen broers, waren hier en daar ondergedoken en hielden zich zoveel mogelijk buiten het gezichtsveld van de Moffen.
Toen de tocht aanving en de stoet vertrok huilde Annie omdat Polly, de hond waar ze zo aan gehecht was niet mee mocht.
Bij mijn ouders zag ik ook tranen maar ik huilde het hardst, omdat ik zulke vieze kleren aan had en omdat we weg moesten met nog onbekende bestemming.
Wij hadden van de vijftien Russische meisjes die gedurende vijf weken bij ons waren ondergebracht het een en ander gehoord.
Deze meisjes waren in Rusland opgepikt en door de Duitsers weggevoerd.
Velen van hen moesten in Duitsland in de Duitsland in de munitiefabrieken werken of loopgraven en tankvallen maken.
Wij dachten dat ons eenzelfde lot te wachtenstond of ... dat we naar een kamp in Duitsland moesten zoals het de Joden verging.
Het was allemaal een groot raadsel en iedereen zag net angst en beven uit naar de dingen die stonden te gebeuren.

10

De verzamelplaats

Bij de kapotgeschoten kerk was de verzamelplaats van waaruit de tocht zou moeten aanvangen.
Het was een hele consternatie.
De mensen hadden kruiwagens, kinderwagens en met paard bespannen karren volgeladen met allerlei spullen.
Sommigen waren erg vindingrijk en hadden een tafel omgekeerd en daaronder, in de Iengte richting, twee latten getimmerd.
Het voorwerp kon zo als slee en tevens als transportmiddel dienen over de met bevroren sneeuw bedekte wegen die spiegelglad waren.
Onze buurvrouw Greet had aan beide zijden van de “sjusker”zelf s een geit vastgebonden.
Tot haar grote verdriet moest zij deze geiten echter losmaken en vij laten omdat de Grüne Polizei niet toestond dat er vee werd meegenomen, behoudens de trekdieren.
Zo ging het in optocht, met bedrukte gezichten, richting Roermond door sneeuw en kou met alle ontberingen van dien.
Halverwege Roermond moesten we plotseling op de grond gaan liggen omdat we werden beschoten door kanonvuur.
Tiela Hövelings, enigst kind in dat gezin, werd door deze beschieting zo ernstig gewond dat zij ter plaatse overleed.
Haar moeder werd bovendien zwaar gewond.
Verder kwamen bij die beschieting Ida van Cann, Cato Beursgens en twee Duitsers, leden van de eerder genoemde Grüne Polizei, om het leven.
Na deze troubles moesten we, op bevel van de Duitsers uiteraard, subiet verder.
Het begon inmiddels te schemeren.
Sampers Frans, een legendarisch figuur uit Melick, scheen zijn vrouw kwijt te zijn.
Terwijl hij om de minuut op de grond spuwde zei hij aI huilend: "Mijn vrouw wil ook nooit naar mij luisteren, wel naar andere mensen... “ Pap troostte zijn vriend met de woorden: “Frans, kom maar met ons mee, wij zijn hier vlakbij de boerderij van Wullem van Genhof en dan vragen wij aan hem of wij daar kunnen overnachten.”

11

Een paar andere gezinnen volgden ons voorbeeld en de stoet loste zich op in het niets.
Wullem van Genhof was namelijk oud-Melicker en daar aangekomen vond hij meteen goed dat wij er voor een nacht bleven.
We kregen plaats in de schuur want de schuilkelder bleek reeds overvol te zijn.
Onze handwagen met spullen, de kruiwagens, kinderwagens en de van tafels gemaakte sleeën werden bij de boerderij op de binnenplaats gezet.
In de keuken kregen wij allen een boterham en warme melk. Heerlijk !
Vervolgens gingen wij slapen in de schuur, deze keer met jas en alles aan.
Wij lagen met z'n allen in het stro en Sampers Frans lag naast mij.
Hij bromde en huilde voortdurend om zijn vrouw die hij nog steeds niet gevonden had.
In plaats van een schuimrubberen of met veren gevuld kussen, sliep hij op een kussensloop -het is bijna niet te geloven- gevuld met pakken lucifers.
Ik voelde de onaangenaam scherpe punten aan alle kanten uitsteken.
Ondanks alles hebben Annie en ik die nacht toch nog stiekem kunnen lachen om Frans die met zijn houding en gezeur de boventoon voerde.

12

Duitsland in...

Vroeg in de morgen kregen we bij Wullem weer boterhammen en warme melk.
Een raadsel waar ze vandaan kwamen maar plotseling verschenen er bij de boerderij een - groot aantal Moffen.
De lange stoet werd weer geformeerd en op hun bevel moesten we richting Duitse grens trekken.
Tijdens deze tocht ontmoetten wij ome Graat, een broer van mijn vader.
Kijkend naar onze handkar vroeg hi j “Sef waat hub ze allemoal op die ker ?" Pap, humoristisch van aard zei daarop “Sjoon en klump van mien men."
Deze laatste zin hoor je nu nog vaak in het gezin Philips.
De tocht ging via de Elmpterweg voort richting Duitse grens.
Hier had Pap enorme moeite om de zwaar beladen handkar nog verder te duwen omdat hij veel last had van zijn rheumatiek.
Tot mijn grote verbazing kregen we zowaar hulp van een Duitse soldaat die onze handkar mee voortduwde.
Het dorpje Elmpt, net over de Duitse grens, was geheel verlaten en er was geen mens meer te bespeuren. Door al de totaal kapotgeschoten huizen had het de aanblik van een ruïne.
We moesten echter verder naar Brüggen waar we onderdak kregen in een dakpannenfabriek, die al overvol was met andere evacués.
In het donker probeerde Mam om in haar tas een stukje vlees voor ons te vinden, hetgeen haar wonderwel lukte.
Zo'n stukje vlees was neer dan heerlijk als je bedenkt dat wij de hele dag niets te eten hadden gehad.
Met tientallen andere gezinnen zaten wij de hele nacht bij elkaar.
Slapen was er niet bij vanwege het vele luchtalarm en het piekeren over de dingen die met ons stonden te gebeuren.
Het was allemaal zo geheimzinnig en onzeker.
We konden echter nergens anders naar toe.
Afwachten, gelaten afwachten was het enige dat ons bleef.
Voor Sampers Frans was er echter welreden tot vreugde; hij vond in die fabriek zijn vrouw terug.
13

De hele nacht hoorden wij buiten de commando's van de Moffen en het brullen van de soldaten tegen elkaar.
Binnen huilden talloze kinderen van ellende en sommige volwassenen prevelden de rozenkrans.
Hier en daar hoorde je iemand vloeken wanneer hij, per ongeluk, in het donker tegen een ander aantrapte die op de koude grond lag of zat.
Het trieste was dat er op deze wijze zelfs een baby om het leven kwam.
Alles was donker, pikdonker.
De volgende ochtend begon weer met het bekende Duitse gebulder: “Alles fertig ? Dann loss , abhauen. "
Zonder eten, wassen of wat dan ook werd alles weer vlug bij elkaar gegraaid.
Vanaf hier mochten we alleen nog maar meenemen wat we konden dragen.
Onze handkar, die met veel moeite door Pap was voortgeduwd, moest dus achterblijven in Brüggen.
Dit tot zijn grote verdriet.
Hij zwoer dan ook de kar na de oorlog terug te halen.
Nu ging het in de richting van het station Brüggen.
We reageerden geschokt toen ons een Duits ”wijf”, staande in de deuropening van haar huis, toeschreeuwde: ‘Hatten sie euch nur alle gehängt”...

14

De trein

De trein, die kennelijk voor ons klaar stond, bestond uitsluitend uit vee- wagons.
We moesten met zo’n 7o personen in één wagon.
We zaten letterlijk opelkaar - gepropt.
Oude en jonge mensen, kleine kinderen en zelfs de baby's, allen zaten we in een ijskoude en tochtige wagon bij elkaar.
Een gezin uit Asenray had niet alleen een grote kist maar ook nog een kinderwagen met daarin een geslachte geit bij zich.
De smalle geitenkop stak net onder de kap van de wagen uit.
Het gezin eigende zich zoveel ruimte toe dat Pap daarover begon te mopperen.
Alle andere mensen waren het grondig met hem eens maar de situatie was er niet naar om ruzie te maken.
Omstreeks drie uur in de middag zette de trein zich in beweging.
Aan de wagondeur stond een hele grote man, Cuypers uit Lerop.
Hij begon te zingen: ”waar de blanke top der duinen. . .”.
Een heleboel mensen vielen hem bij om de stemming er zoveel mogelijk in te houden
Wij stonden allen dicht tegen elkaar aan en enkele ouderen zaten op de vloer.
Plaats om te liggen was er niet bovendien zou het veel te koud zijn geweest.
Doordat we met zovelen bij elkaar zaten werd het nog enigszins warm.
Het was echter pikdonker als de schuifdeur dicht was.
Hier en daar werd de rozenkrans gebeden en ook hoorde je gehoest, gehuil en gepraat.
Van Mam moesten Jeu, Annie en ik elkaar goed vasthouden.
We waren erg bang.
De trein was, gezien het aantal kogelgaten, zeker meerdere malen beschoten.
Annie en ik keken door de kogelgaatjes naar buiten.
Met de naklank van “de blanke top der duinen” nog in onze oren keken we over een eindeloze Duitse sneeuwvlakte.
De trein rolde erdoor maar verder en verder.
Niemand had ons ook maar iets gezegd over het lot wat ons te wachten stond.
Van Mam kregen we nog een stukje “sjonk”.
Toen de maan opkwam stopte de trein zomaar ergens tussen de akkers.

15

Iedereen kreeg de gelegenheid om zijn behoefte te doen daar in de vrije natuur.
Het was een geharrewar van jewelste.
Men had de grootste moeite om zijn eigen wagon terug te vinden.
Tijdens het rijden werd de behoefte overigens gedaan in een groot blik waarna het door de grote man bij de deur geledigd werd door een ventilatieluikje.
Dit luikje was overigens veel te klein want de stank in de wagon was haast ondragelijk.
We reden verder, de hele nacht door.
Een nacht die duurde als een eeuwigheid.
Een keer, toen vliegtuigen erg laag overkwamen, bleef de trein een hele poos stilstaan.
Gelukkig werden we niet beschoten maar de spanning was er niet minder om.
Niet ieder transport was zo gelukkig als het onze.
In de trein die na ons kwam werd Jackie, het zoontje van mevrouw Janssen gedood.
Zijzelf en haar dochtertje Bea werden gewond.
De gevolgen daarvan ondervinden beiden nu nog dagelijks.
toen de trein stilstond had Cuypers de moed gehad om aan de Grüne Polizei te vragen waar de reis Toch naar toe ging.
De Grüne antwoordde daarop: “Friesland in Holland.”
Dit klonk ons allen plezierig in de oren omdat we naar ons eigen land zouden terugkeren en geen kamp of iets anders hoefden vrezen.

16

Friesland

Na de hele lange rit stopte de trein eindelijk.
De duisternis was weer ingevallen.
De deuren werden door de Duitsers opengeschoven en wij konden allen uitstappen.
Op het station waar we waren aangekomen zagen wij het bordje FRANEKER staan.
Wat een opluchting want dit keer waren we eens niet door de Duitsers bedrogen.
We waren waarachtig in Friesland.
Op het perron werden we opgevangen door vele meisjes met witte kapjes op hun hoofd.
Een aantal jongens en mannen hielpen ons bij het dragen van de bagage of liever gezegd de rommel die we nog over hadden.
In de trein die na ons kwam en onderweg beschoten was zat een neef van ons.
Het achterste stuk van die trein was in Leeuwarden afgekoppeld terwijl het voorste deel ook Franeker als eindstation had.
Van hem hoorden we dat tijdens hun transport twee baby's de dood vonden; kennelijk doodgevroren.
In die trein waren bovendien meerdere mensen aanwezig die bevroren ledematen hadden opgelopen.
Hiervan waren wij gelukkig gespaard gebleven.
In een lange rij gingen wij door de besneeuwde straten van Franeker en werden opgevangen in een schoolgebouw.
In deze school stonden lange tafels die gedekt waren met heerlijk tarwebrood, lekkere kaas en kannen gevuld met warme melk.
De meisjes met de witte kapjes en schortjes waren erg vriendelijk.
Ze vulden onze bekers zodra deze leeg waren.
Het kon niet op.
In het schoolgebouw was nog electrisch licht, iets dat wij in Limburg al lang niet meer hadden.
De lieve opvang en verzorging was voor ons net een sprookje.
Na de maaltijd was het tijd om te gaan slapen.
De vrouwen en kinderen onder de achttien moesten daarom afzonderlijk in een klaslokaal.
De mannen kregen een ander lokaal toegewezen.
Na een onwezenlijke nachtrust werden we de volgende ochtend weer verwend met boterhammen die we zelf konden afhalen.

17

Na het ontbijt moesten alle kinderen op de gang komen.
Daar werden onze hoofdharen helemaal afgeknipt.
Voor ons meisjes was dat natuurlijk heel erg.
De voorzorgsmaatregel moest echter wel genomen worden teneinde het ongedierte te bestrijden, maar toch.
Toen ik aan de beurt was en op de stoel zat zei ik in het Limburgs dialect “lch wil ze neet ram aafhubbe."
Daarom hield ik een hand midden op mijn hoofd.
Zo had ik als enige van dit transport een jongenskapsel en geen kale kop.
Ik had namelijk een “sjeike".
Ik hoorde een andere moeder zeggen dat ze zou willen dat haar dochters ook maar vast weer zoveel haar hadden.
De volgende dag gingen Pap, Mam, Jeu en Annie naar een dorp in de buurt.
Ik mocht nog niet mee en bleef in de school achter onder het toeziend oog van Tante Bet, een zus van mijn moeder.
Het gezin van Tante Bet was in de school aanwezig met tien personen.
Ik moest achterblijven omdat men bij mij nog ongedierte had geconstateerd.
In de dakpannenfabriek en onderweg in de veewagons had bijna iedereen luizen opgelopen.
Ook na de ontluizing was nog niet iedereen meteen vrij van het ongedierte want even later kwamen ook Pap, Mam, Jeu en Annie weer terug in de school.
Bij controle was namelijk gebleken dat Annie nog neten had.
Waar weet ik niet want ze had een kaal hoofd waarover ze een geruit hoofddoekje droeg.
Uiteraard had Annie alleen terug kunnen komen maar Pap en Mam lieten de benjamin van het gezin niet alleen en het was vanzelfsprekend dat Jeu dan ook mee terug kwam.
Hoelang wij in de school verbleven weet ik niet meer precies.
De dagen bracht ik door met vertellen met To Claessen, ook een meisje uit Melick.
We liepen dan wat door Franeker en gingen vervolgens, gewapend met een fles, de dorpen in om bij de boeren melk te vragen.
Als we een volle fles hadden dan dronken we beurtelings totdat alles op was.
De laatste gevulde fles namen we mee terug naar de school waar de inhoud verdeeld werd onder onze families.
In de school kregen we overigens voldoende eten en drinken maar zo'n extra glaasje melk was toch wel fijn.

18

Mam had nog vlees bij zich van het varken dat we in Melick geslacht hadden.
Ook dat kwam nu nog goed van pas.
Van Annie hoorde ik dat Mam op een dag spek heeft gebakken bij een oud vrouwtje dat ergens in een klein straatje in Franeker woonde.
Het vrouwtje smulde uiteraard mee van deze lekkernij.
Ook waren mijn ouders met Jeu en Annie in een café geweest en hadden daar warme grog gedronken.
Wat dat was wist ik toen nog niet want ik kende buiten koffie, thee en limonade alleen maar bier.
Op een dag mocht ik met Mam naar de stad Franeker waar ik een rose onder jurk kreeg.
Dit alles zonder textielpunten.
Met gekleurd garen borduurde ik de naam “Mia” op deze onderjurk.
Later die middag zeurde ik bij Pap dat ik ook wel eens graag grog wilde drinken want ik had me toch een keelpijn. ..
Dankzij deze smoes kreeg ik het voor elkaar.
Met ons vijven togen we naar het café.
Er was geen druppel bier meer want de Limburgers hadden hun traditionele drank tot de laatste druppel opgedronken.
In het café kreeg ik mijn grog maar ik vond het warme rode spul helemaal niet lekker.
Buiten onze klas met vrouwen en kinderen was er nog zo’n zelfde verblijf.
In dat lokaal verbleef een vrouw uit Roermond die bij ons thuis in Melick altijd kwam bedelen om aardappelen en wat "vettigheid”.
Wij noemden deze mensen in die tijd “sjabbe”.
Op een keer riep ik naar Mam: ”Hie zitte auch sjabbe oet Remunj . "
De “sjab” antwoordde echter heel adrem: “Doe bus auch eine sjab want angers waas ze hie neet.” Daar kon ik het voorlopig mee doen.
Een gezin uit Herten had een Russisch meisje bij zich.
Ze was waarschijnlijk bij de familie ondergedoken toen ze voor de Moffen moest werken.
Toen ze eens voor mij de trap op liep riep ik "Dobbelwetskie, Roeska, Roeska."
Ze draaide zich om en zei met geheven vinger: “Du noch einmahl sagen Roeska, ich komme von hóherhand. " Weer was ik stil .
Op één van onze melktochten moesten To en ik bij iemand binnenkomen en mochten we mee-eten.

19

Na de maaltijd ging de heer des huizes in een dik boek lezen.
Ik vond dat toen heel gek .
Ik wist namelijk niet dat hij uit de bijbel las en dat het in feite danken was.

20

Tzummarum

Op een dag, ‘s morgens vroeg, moesten we met verschillende gezinnen naar een groot gebouw ergens in de stad Franeker.
Daar moesten we om de beurt bij een dokter komen waarna we een douche moesten nemen.
Douchen was nieuw voor mij.
Water dat vanzelf uit het plafond kwam en dan lekker over je blote rug liep, heerlijk.
Onze kleding, of wat daar voor doorging, werd gestoomd en wij moesten met een deken om ons heen wachten totdat we de gereinigde stukken weer terugkregen.
Diezelfde dag werden we met onze spullen op een grote platte wagen geladen en naar een dorp in de buurt gebracht.
In dat dorp, Tzummarum, zouden we in de gezinnen geplaatst worden.
Ook hier was een evacuatie- centrum gevestigd maar eerst werden we weer in een school opgevangen.
Pap diende bij de evacuatie- commissie te verschijnen en daar kreeg hij te horen waar en bij wie we allen ondergebracht werden.
Jeu bij Jepma, de meisjes bij meester Haag en pap en Mam bij de familie Spoelhof. “Deze laatste is een broer van mij en daar hebt u het goed ! “, aldus de man achter de tafel, naar later bleek, Rein Spoelhof.
Alleen ons gezin werd nu wederom op een platte wagen geladen, uiteraard met onze spullen.
In de schemering en met de dorpsjeugd achter ons aan, roepend “evacués, evacués”, werden we naar de plaats van bestemming gebracht.
De eerste stopplaats was bij een mooie grote boerderij.
De man die het paard mende vertelde Pap en Mam dat hier hun plaats was.
Hun spullen werden afgeladen maar wij, de kinderen, moesten blijven zitten.
“Als wij hier mogen blijven, op deze mooie boerderij. . . “ zei mijn vader terwijl hij een traan wegpinkte, kennelijk van ontroering.
De deur van de boerderij ging open en een man en een vrouw kwamen naar buiten.
21

Ze liepen Pap en Mam tegemoet, maakten kennis en verdwenen alle vier naar binnen.
Na ongeveer tien minuten kwamen pap en Mam weer naar ons toe om ons weg te brengen.
Het eerst Jeu naar de familie Jepma, waar hij diezelfde avond nog op straat werd gezet omdat die mensen liever een boerenzoon wilden hebben.
Al gauw werd voor hem een nieuw adres gevonden en hij belandde tenslotte bij de familie Marsum.
Vervolgens werden Annie en ik naar meester Haag gebracht.
Hij stond al in de deur toen we aankwamen.
De vooruit joelende jeugd had onze komst reeds gemeld.
Pap had ons op het hart gedrukt dat we goed moesten luisteren en braaf moesten zijn en als ze naar zijn beroep vroegen moesten we zeggen dat hij aannemer- architect was.
Ik wist wel dat Pap tekeningen maakte want als hij daarmee bezig was wilde hij door niets en niemand gestoord worden.
Dat hij huizen bouwde wist ik ook, dat had ik immers vaak genoeg gezien.
Ik was alleen nog te jong om te begrijpen dat zoiets architect en aannemer genoemd moest worden.
Meester en juffrouw Haag hadden zelf ook twee kinderen.
Van de eerste avond bij Haag kan ik me niet veel meer herinneren.
Wel is me bijgebleven dat ik de kousjes van de kinderen opruimde.
In een van die kousjes zag een gat en ik vroeg toen aan Juffrouw Haag of ik het mocht stoppen; ik wilde graag een goede indruk maken.
Thuis stopte ik allerminst graag de kousen.
We zijn blijkbaar op een zaterdag bij de familie Haag gearriveerd want de dag na onze aankomst gingen de meester en de juffrouw -zo moesten we hen noemen- naar de kerk.
Haag vertelde mij die dag al dat ik niet naar school kon omdat ik de juffrouw moest helpen met “schonen en wassen” omdat het nu wel erg druk was met z’n zessen in een gezin.
Het oudste kind van het gezin was Anneke.
Zij was vier jaar oud.
Haar jongere broertje, een schattig kereltje van vijftien maanden, was Koosje.
Op maandagmorgen ging Annie in het dorp naar de Christelijke school.

22

Haag zelf was ook aan die school verbonden maar hij hoefde alleen ‘s middags te werken.
Dit kwam doordat er één van de twee scholen in het dorp gesloten was wegens de schaarste aan brandstof.
Om twaalf uur die dag kreeg ik uitgelegd waar de gaarkeuken was.
Die was in hotel Barradeel waar ook, zo vernam ik later, onze Katholieke Kerk tijdelijk was gevestigd.
Ik kreeg een emmertje in mijn handen gedrukt en moest eten gaan halen.
Toen ik in de rij stond kwam Annie uit school en ze besloot samen met mij te wachten.
Toen we met z'n tweeën naar huis liepen stond Mam bij Spoelhof buiten.
Ze had me op de heenweg ook al langs zien komen en vroeg waarom ik niet naar school was geweest.
Ik vertelde haar het verhaal van meester Haag en probeerde mijn teleurstelling zo goed mogelijk te verbergen.
Thuis bij Haag aten wij het eten uit de gaarkeuken.
Annie, die 's middags niet naar school kon, ging dan naar Pap en Mam.
Soms moest ze echter ook met dochter Anneke spelen en dan kon ze, tot haar grote verdriet, niet naar de boerderij.
Koosje ging ‘s middags naar bed en voor mij was het dan afwassen geblazen.
Zo kropen de dagen voorbij.

23

Het leven gaat zijn gang

Onze Jeu was bij de familie Marsum in de Kleine Buurt geplaatst.
Hij had het daar heel goed en ik zag hem bijna nooit.
Op een keer kwam hij langs op een fiets. (Jeu heeft het fietsen in Friesland geleerd ! )
Naar buiten hollend riep ik: “Jeu, wo geis ze hér ?"
Op zijn beurt riep hij: “Oh, goeie, ich goan noa boer Zwart, molke hellie", en hij fietste gewoon door.
Bijna iedere zondag gingen we naar de kerk in Barradeel.
Hier troffen we dan ook andere kinderen uit Melick.
Die vertelden dan over hun “Omke en Tante”.
Alleen Annie en ik hadden een juffrouw en een meester.
Na het eten gingen we op die dag altijd naar de familie Spoelhof.
Van daaruit ging Pap met ons wandelen naar de zee.
Die hadden wij voor de evacuatie nog nooit gezien.
Als we terugkwamen kregen we van mevrouw Spoelhof altijd een groot stuk bruine koek.
We speelden dan nog een poosje met Willem, een jongetje van vier met blonde krullen, en Tineke, een meisje van drie.
Ik herinner me nog dat Tineke een blauw jasje met bijbehorend blauw mutsje had.
Mam had slechts één jurk en toen zij op een dag een jurk van Beppe Spoelhof aanhad viel dat zelfs de kleine Willem op.
Verbaasd sprak hij tegen Pap: “Omke van dierbaar oord mijn vaderland, Tante heeft een mooie jurk aan...”
Annie speelde graag met Tineke maar kreeg de wacht aangezegd goed op haar te letten want de kleine had de neiging kippenkeutels op te rapen en in haar mond te frommelen.
Dagelijks ging ik even bij de familie Spoelhof aan als ik met het emmertje terugkwam uit de gaarkeu- ken.
Omke Spoelhof sr. zei dan vaak tegen mij: “Moeder brei mij kousen met kuiten want de jongens roepen mij spillebeen na, zijn dat geen boze guiten ?”
Ik vond dit een leuk versje.
Ook vergat hij nooit om mij een lekker stuk koek toe te stoppen.

25

Ook Annie vond bij Spoelhof haar thuis; zeer vaak kreeg ze van Beppe een oliebol die ze dan al had opgepeuzeld alvorens ze bij Haag kwam want ze voelde er niets voor om dat stuk lekkers te delen.
De kleine kinderen, Willem en Tineke, waren kinderen van Jan en Anna Spoelhof en kleinkinderen van Beppe en Willem bij wie mijn ouders ondergebracht waren.
Het gezin Jan Spoelhof bewoonde de andere kant van de boerderij.
Annie en ik vonden Anna erg lief en onderweg terug naar meester Haag zeiden we vaak tegen elkaar dat wij ook graag zo'n tante zouden hebben In Friesland had men geen karren met paarden zoals bij ons in Limburg maar platte wagens. Als je naar het dorp moest en er kwam toevallig zo’n wagen voorbij dan kroop je erop en reed je mee.
Ook als ik naar de gaarkeuken ging maakte ik er vaak gebruik van.
Soms moest ik van juffrouw Haag een bakvorm met slappe deeg naar bakker Boonstra brengen.
Deze moest er dan koek van bakken.
De vorm werd rechtop in de tas gezet maar door mijn capriolen om op de wagen te komen kwam het bij herhaling voor dat het deeg uit de vorm gleed.
Door deze manoeuvre ontstond er een onsmakelijke knoeiboel in de tas.
Aangekomen bij de bakker sprak deze : “Daar is dat famke met die jongenskop weer, die ons die knoei brengt.”
Met die vuile tas durfde ik natuurlijk niet terug naar het huis van meester Haag.
Ik ging dan bij Mam aan en zij maakte de tas schoon in de gracht, onder vermaning dat ik voortaan voorzichtiger moest zijn.
Een keer is meester Haag op hoge poten naar bakker Boonstra toegestapt omdat de koek zo plat was.
Ik durfde niet te zeggen dat de helft uit de vorm was gegleden.
Nadien mocht ik geen deeg meer naar Boonstra brengen maar moest ik naar bakker Norder.
Ik lette natuurlijk voortaan beter op.

26

Het voorjaar

Annie en ik sliepen op de overloop.
Ik weet nog dat we verbaasd waren dat er zo'n mooie vloer lag met bloemen en motieven.
Wij hadden thuis rood geverfde planken.
Balatum kenden wij toen nog niet.
Bij Annie begonnen de haren weer aardig te groeien hetgeen flinke jeuk veroorzaakte.
Op een morgen krabde ze zich over haar bol en meester Haag trok daar de conclusie uit dat we wel weer eens Iuizen zouden kunnen hebben.
Hij stelde voor om meteen naar de dokter te gaan.
“Anders komen wij ook onder het ongedierte te zitten.” hoor ik hem nog zeggen.
Eerst is Mam gekomen, die door Haag bij Spoelhof werd opgehaald.
We werden door haar nagekeken maar ze kon niets ontdekken.
Wij hadden niets aan behalve ons broekje en de meester stond erbij.
Ik vond dat verschrikkelijk.
De volgende morgen moesten we toch naar de dokter.
Hij bekeek ons van top tot teen met een vergrootglas.
Ik had de in Franeker gekochte onder jurk aan waar ik groot “Mia” op had geborduurd.
“Ben je bang dat je anders je eigen naam vergeet ?” waren de woorden van de dokter waarna hij vriendelijk vervolgde; “Alles is in orde en ik zal het meester Haag laten weten. “
Op de terugweg hebben Annie en ik bij de dominee naar de bloeiende crocussen gekeken.
Verschillende mensen waren aan de schoonmaak en van alles hing uit de ramen.
Het viel mij nu pas op dat hier nog overal glas in de ramen zat.
Wat een verschil met Melick want daar was geen glas meer maar alles met planken dichtgetimmerd.
Wat was Tzummarum mooi !
Bij meester Haag hadden ze ook een poetsmeisje voor één dag in de week.
Haar naam was Wietske de Haan.
Toen ik er was hoefde ze echter niet meer te komen.
Annie speelde iedere dag net Anneke maar wanneer de kleine Haag haar zin niet kreeg kneep ze Annie altijd in haar arm en riep haar moeder: “Annie wol ‘t net oerjaen !"
Ze was in mijn ogen een echte kattekop.

27

Meester Haag had een keer ruzie met buurvrouw Kramer.
Ik hoorde mevrouw Kramer tegen Haag zeggen: “iedereen in het dorp weet dat “jim” de zaak bedondert.” Na deze ruzie mocht het dochtertje van Kramer niet meer met Annie of mij spelen.
Dat had meester Haag ons strikt verboden.
Een paar dagen later moest ik de juffrouw helpen om de kamer een goede beurt te geven omdat juffrouw Liekelema met haar familie 's avonds op visite zouden komen.
We lagen al in bed maar ik hoorde de meester duidelijk vertellen: “Wy ha die famkes in hûs.”
Dit zei hij wel drie of vier maal.
Ik vroeg mezelf af wat wij nu weer verkeerd hadden gedaan.
Ik liet mij zachtjes uit bed glijden en ging stil naar beneden om aan de deur te luisteren wat er over ons gezegd werd.
Het duurde een hele poos voordat ik in de gaten had waar zij het over hadden.
Wat was namelijk het geval ?
Het w.c.-tonnetje was te gauw vol.
Het werd maar eens per week opgehaald en geledigd en dit bleek te weinig gezien het aantal personen.
Weer een probleem dus.
Meester Haag maakte echter een gat in de tuin waarin hij de inhoud van het tonnetje kon deponeren.
In Melik werd er niet met tonnetjes gewerkt omdat wij gierkelders hadden.

28

De bevrijding.

Van de oorlog zelf merkten we in Tzumrnarum niet zoveel.
Maar opeens kwamen de Canadese tanks het dorp binnenrollen en werden we bevrijd.
Van hevige gevechten was er geen sprake.
De ondergrondse reed met een vrachtwagen door het dorp.
Nog juist één dag voor de bevrijding werd een lid van deze beweging in Tzummarum doodgeschoten.
Direct na de bevrijding ging meester Haag met de fiets naar Stadskanaal op familiebezoek.
De meester en de juffrouw waren geen Friezen maar Groningers.
Toen hij weg was ging de haard uit en Annie en ik kregen hem met al ons blazen niet meer aan.
Annie zag Jeu langskomen en zij riep hem naar binnen teneinde ons te helpen met het aanmaken.
Ook zijn blazen hielp echter niet en in het bijzijn van juffrouw Haag riep hij: “Dit is klote met twee oo's.”
Juffrouw Haag keek hem geschokt aan.
Ze zeI dat ze zo’n taal niet verwacht had van onze broer.
Voor ons gevoel daalden we toen een groot stuk in aanzien.
Jeu, nuchter als altijd, zei; “Goeie” en vertrok weer om molke te hellie.
Dagen later gingen Haag en zijn vrouw op bezoek bij de familie de Haan.
Ze overlegden met elkaar en meenden dat ik al groot genoeg was om op de kinderen te passen.
Toen het tijd was voor Koosje bracht ik hem naar zijn bedje.
Niet veel later haalde ik het buurmeisje Sjerkje Kramer naar binnen hoewel Haag mij dat verboden had.
Vervolgens vroeg ik aan Anneke of ze Annie nog ooit zou knijpen terwijl ik héél hard in haar arm kneep.
Ze brulde dat horen en zien ons verging maar het irriteerde mij dat ze mijn zusje altijd kneep, vandaar deze wraak op haar.
Juist op dat moment ging de deur open en kwam meester Haag kijken of Marie ook wel goed haar werk deed.
Nou, weer een moment om door de grond te willen zakken.

29

Ik wist me geen raad ! “wat is dat ja jammer.”zei hij een paar keer.
Sjerkie moest naar huis, wij naar bed en Anneke nam hij mee naar de Haan.
De volgende dag sprak niemand tegen mij , behalve Annie natuurlijk.
Ik deed mijn werk zoals anders maar ik mocht van de meester Koosje niet meer verzorgen.
De juffrouw en hijzelf kregen er zelfs woorden over.
Het emmertje met eten van de gaarkeuken kreeg ik onderweg van ellende bijna niet meer gedragen.
Omke Thijs Spoelhof kwam mij onderweg tegen.
Hij liep met me terug en droeg het emmertje tot aan de inrit van het huis Haag.
“Hier Marie, bij die kale neet ga ik niet naar binnen. “
Annie en ik kregen die dag geen hap eten naar binnen en we deden niets dan huilen.
“ Kom toch naar Mam.” smeekte ze me.
Ik stond op van tafel, pakte haar bij de hand en huilend holden we over de straat naar Mam.
Mam, die ons zag aankomen, kwam naar de deur.
Terwijl de tranen haar over de wangen rolden liet ze ons binnen, de trapjes op naar de keuken.
Annie smeekte; “Kom toch heim, kom toch heim, de oorlog is toch euver.''
Mam, haar tranen afvegend met een keukendoek die ze van het rekje had genomen , zei: “Veer kinne toch neet noa hoes. “
Waarop Annie weer vroeg: “Veer kinne toch mit de voot goan ?"
Spoelhof kwam binnen en vroeg of er moeilijkheden met de famkes waren maar Mam, de tranen drogend, vertelde hem dat het al weer over was.
Hoe laat we naar meester Haag zijn teruggegaan weet ik niet meer, ook niet hoe de dagen erna verlopen zijn.
Tijdens het grote bevrijdingsfeest had Anneke Haag een mooie boog met oranje bloemen eraan.
Toen we naar het dorp liepen wilde ze Annie niet aan de hand vasthouden en beet erin…
In het dorp werden zowel het Friese als het Limburgse volkslied gespeeld en gezongen.
Dlt alles speelde af in de buurt van de grote kerk en het was een fantastisch feest.

30

“Noa hoes”

Annie hield de knot wol op en ik rolde het garen op een boI. Terwijl we zo in de huiskamer van Haag bezig waren, kwam buurmeisje Sjerkje naar binnen hollen.
“Marie en Annie, bij jullie Mem en Heit staat een auto en ik geloof dat jullie naar huis gaan.”zei ze enthousiast.
Bol en knot rolden door de kamer; “Veer goan noa hoes, veer goal noa hoes" gilden we.
We holden naar Spoelhof waar inderdaad een vrachtwagen stond.
Pap, Mam en meneer en mevrouw Spoelhof liepen druk heen en weer.
Wij werden in de auto getild waar de families Schenk en van Poll reeds inzaten.
Schenk was het hoofd van de lagere school in Melick en zijn zoon had de voetbaltrui van Vesta, de voetbalvereniging van Melick, aan.
Juffrouw Haag kwam naar de auto orn wat spullen te brengen en een hand te geven als afscheid.
De rest van onze spullen heeft tante Bet, die enkele dagen later naar Melick ging, meegebracht.
Jeu kwam ineens ook ergens vandaan en werd eveneens in de vrachtwagen getild.
Pap, die niets kon vanwege zijn rheumatiek, werd in een personenauto vervoerd.
De hele familie Spoelhof zwaaide ons uit.
We reden het dorp door en onderweg kwamen we nog Lytse Hinke tegen, bij wie Jeu onderdak had gehad.
Er werd afscheid genomen, waarbij de tranen rijkelijk vloeiden; Lytse bleef huilend achter en Jeu ging met rode ogen mee terug naar Limburg.
De vrachtauto reed richting Kollum waar het gezin Franssen, de slager uit Melick, werd opgehaald.
Het was echter al laat toen we in Kollum aankwamen zodat we daar de nacht moesten doorbrengen.
Pap lag ergens in bed en wij zaten of liepen maar wat rond.
Fientje, de dochter van de slager en al zes jaar mijn vriendin, was er ook.
Her is begrijprlijk dat we elkaar heel wat te vertellen hadden.
Het eerste wat ze me vroeg was of ik wist hoe het met Frans, haar vriendje, was.

31

Dat Frans een vriendje was van haar bleef een goed bewaard geheim van ons beiden.
We raakten maar niet uitgepraat over onze ervaringen want we hadden elkaar dan ook al bijna vier maanden niet meer gezien of gesproken.

32

De thuiskomst

Vroeg in de morgen op deze mooie mei- dag werden we weer in de vrachtauto geladen en ging het richting Limburg.
Midden in Kollum kwam echter nog een meisje van ongeveer achttien jaar huilend aanhollen.
“Num mich mit, num mich mit !" riep ze wanhopig.
Omdat de auto nog geen grote snelheid had reikte Marieke van de slager haar de hand en trok haar in de auto.
Het meisje had niets bij zich behalve de kleding die ze aanhad.
Tijdens de rit moest ze zowat om het half uur overgeven.
Ze hing dan over de achterklep van de auto.
Fientje en ik hielden haar dan aan haar benen vast zodat ze er niet uit kon vallen.
Marieke en Mam waren aan het fluisteren maar ik begreep dat het over het meisje ging en dat zij in verwachting was van een Duitse soldaat en dat behalve Marieke dit niemand wist.
In Meppel trok net een mooie bevrijdingsoptocht door de stad.
De auto stopte zodat wij goed konden kijken.
We keken inderdaad onze ogen uit; mensen met heel mooie kleding en hééI vééI oranje.
Uiteraard ontbrak ook het rood, wit en blauw niet.
Waar de oorlog zijn zichtbare sporen had achtergelaten reden wij later over heel slechte wegen, vol met gaten en kuilen.
In Arnhem lag een noodbrug over de Rijn en daar hobbelden wij met de vrachtwagen overheen.
In de stad zelf waren er grote puinhopen van alles wat kapot geschoten was.
Uit alles bleek dat hier hevig was gevochten.
In Limburg stopte de vrachtwagen eerst in Swalmen waar het zwangere meisje woonde. Fientje en ik noemden haar stiekem de “kotsert”ook al was dat niet erg vriendelijk.
In september 1945 is ze bevallen van een zoon die in Swalmen de bijnaam “de Fallschirnjager” kreeg.
Het eerste huis waar we in Melick langs kwamen was het woonhuis en de winkel van de familie van Poll.
Terwijl mevrouw van Poll vanuit de vrachtauto de ravage bekeek snikte zei “ We hebben helemaal niets meer, de winkel en alles is kapot.”

33

Ze hadden namelijk een winkel in huishoudelijke artikelen.
Vervolgens ging het naar Schenk.
Ook hun huis lag gedeeltelijk in puin.
Melick had danig geleden onder het granaatvuur en er was geen enkel huis dat niet in puin lag dan wel beschadigd was.
In de Dorpsstraat werden wij, evenals de slager, uit de auto gelaten.
Op straat was geen mens te bespeuren.
Het dorp leek uitgestorven.
Opeens kwam er iemand bij ons de straat uit.
Die iemand was op een fiets en op afstand herkenden we hem niet.
Toen hij dichterbij kwam zagen we dat het niemand minder was dan onze broer Guus.
We waren stomverbaasd maar dat gevoel sloeg heel snel om in ontroering en bovenal vreugde.
Een moment om nooit meer te vergeten want ook Wiel, Lena en Jan waren al thuis bij Pap die met de personenauto rechtstreeks gekomen was.
De thuisblijvers waren zeer verbaasd dat Annie er zo goed uitzag omdat ze voordien vaker ziek was.
De Friese lucht had haar kennelijk goed gedaan.
Onze familie was echter nog niet compleet want er ontbraken nog drie broers.
Het huis was zwaar gehavend maar mijn broers hadden het inmiddels weer enigszins bewoonbaar gemaakt.
De bunkers die de Duitsers op ons erf hadden gemaakt, één achter tegen het huis en één tegen de "sjop" waren al opgeruimd.
We mochten onder geen beding door de tuin lopen maar uitstuitend over de weg; dit in verband met eventuele mijnen die de Duitsers hadden gelegd.
De eerste nacht hebben we in het huis van onze buurvrouw Greet op de grond geslapen.
Greet en haar gezin waren nog niet terug maar het huis was al bewoond door haar broer en zijn vrouw.
Deze hadden in de oorlog een zoontje van vier verloren omdat de dokter niet tijdig aanwezig kon zijn.
In Melick, in die tijd nauwelijks duizend inwoners tellend, zijn zeker 33 mensen omgekomen door direct of indirect oorlogsgeweld.
De tweede dag kwam ook mijn broer Huub thuis.
Hij verbleef tijdens de oorlog in Nuth.

34

De dag erop kwamen Gerard en Bert op de motor vanuit Eindhoven.
Nu was de hele familie gelukkig weer bij elkaar en waren we allen zeer dankbaar dat we deze vreselijke periode overleefd hadden.
Ook waren wij dankbaar dat wij in Friesland zo goed opgevangen waren want zonder die steun was de afloop waarschijnlijk minder rooskleurig geweest.
Er moest en kon vanaf dat moment gewerkt worden aan een nieuwe toekomst.
Een toekomst waarin geen plaats meer is voor oorlogen of geweld.
Een positieve toekomst waarin men vooruit moet kijken.
Dit betekent echter niet dat het verleden ooit vergeten mag worden. Het verleden moet gekoesterd worden als een monument.
Een monument waaraan de hedendaagse jeugd zich kan spiegelen.
Een monument dat kan leiden tot bezinning.
Oorlogen en geweld leveren namelijk alleen verliezers op...

35

In maart 1945 werd dit gedicht gemaakt te Minnertsga, door pater de Vreeze, een Limburgse evacué.
De indruk die het maakt op een mens, om door de oorlog van huis en haard te worden verdreven, komt in dit gedicht sterk naar voren.
En de dankbaarheid, als er mensen zijn, die zich in zo'n situatie om je bekommeren.
We gaan even terug in de tijd, precies 50 jaar geleden in 1995.

Evacuatie

AIs een lange droom, bij dag en bij nacht
Zo vervolgt het ons reeds maanden
Wij, die zich in een kelder van ons huis
Ons zo veilig waanden.
Wij baden en wij smeekten God,
Dat toch het getij moogt keren
Dat hij ons bewaren moge
Voor de ramp van het evacueren.

Ondanks het zwoegen van menig man
Van invloedrijke personen,
Van Vader Bisschop aan het hoofd,
Er viel niet aan te ontkomen.
Helaas, het heeft zo moeten zijn
God heeft soms andere wegen
Wat Hij toch doet is welgedaan
Wellicht is het ons ten zeg

en. Zo kwam voor ons de droeve dag
Van afscheid nemen moeten.
Ja, van alles wat ons dierbaar was
Dat gingen wij nu groeten.
Slechts enig goed en een beetje brood
Dat konden wij mede nemen.
Weg eigendom, weg eigen haard
Waar bracht men ons nu henen ?

Een lange stoet trok door de stad
En door besneeuwde velden
Van mannen, vrouwen, kinderen klein
En een ieder moest zich melden
Nog een vluchtige blik, een laatste groet
Op onze oude steden.
Het zonnetje lacht ons troostend toe
Al kijkend naar beneden.

Steeds verder ging het, al maar door
Naar onbekende streken
Tot het eindelijk, 't werd donker al
We naar fabrieksschoorstenen keken.
Voor één der gebouwen stonden wij stil
Bruggen stond er te lezen.
Dit Duitse plaatsje zou het einde
van onze voetreis wezen.

Op zolder vonden wij een Plaats
Om goed ons uit te rusten.
Wij kregen brood met boter, worst en kaas
Dat zouden wij wel lusten.
ons bed bestond uit dekens en wat stro
In weelde mochten wij niet baden.
En sandere daags wij welgemoed
Als beesten werden ingeladen.

Na een eindeloze tocht van ellende en kou
Haast niet te verduren
Kwamen wij uitgeput in Franeker aan
Na bijna vijftig uren.
Hartelijk was de ontvangst in Friesland
Van vreugde konden wij wel wenen.
Men droeg ons bijna met Pak en zak
Van de trein naar bivak henen.

Een koppig volk, daarbij nog stug
Zo wist men U steeds te schilderen
Maar niets daarvan, gastvrij en goed
Niets mocht U daarbij hinderen.
Een hartelijkheid, zo welgemeend
Dat hebben wij nooit geweten.
Daarvoor danken wij U, o Friese volk
Zullen wij U ooit vergeten ?

Nu wij allen in ons kosthuis zijn
En goed tot rust gekomen
Gaan onze gedachten als vanzelf
Naar wat men ons heeft ontnomen.
Een kleinigheid is reeds genoeg
En vochtig worden onze ogen.
Maar de liefde, die toch alles kan
Kan ook onze tranen drogen.

Wanneer dan straks de oorlogsstormen
Weer voorgoed zijn uitgewoed
Dan gaan wij terug naar het Zuiden
En beginnen er met volle moed.
AI rest er van ons Limburg
Ook niets dan puin en zand
Toch zal het weer herrijzen
Dat brokje Nederland.

Brengt Gij ons terug naar Limburg
O Lieve Vrouw in 't Zand
cij die ons naar hier geleide
Neem weer ons bij de hand.
Gij toch, die Uw arme kinderen
Zo lijden en ploeteren zaagt
Gij zult ons niet verlaten
O reine Moeder Maagd.

In ‘t land van oelebalk en alcoof,

In 't land van oelebalk en alcoof
was men voor onze nood niet doof .
Kom binne - zei Mem zo groot
Melk heeft de koe en Beppe bakt brood.
't Kindeke klein dat zit nog op schoot
van vlees en vis krijgt ook zij ‘n noot.

En als Beppe snijdt de koek, zo zoet
Vertelt Pake zijn leven, zo kloek.
Van vee, wei en emigrant
't Al in verworven wijsheid – z’n trant.
Zo werd gesmeed de duurzame band
Tussen volk aan de zee en volk in 't land.

Ontmoeting door ramp - doch open voor mens
Behoud voor deez' volken dat blijft onze wens.

Guus Philips

Verklarende woordenlijst
Pagina
1 Sie müssen heraus, evakuieren, schnell, weg mit Ihnen.
U moet eruit, vlug, weg met jullie.

Ihr Kinder habt ja nichts mit dem Krieg zu tun.
Jullie, kinderen, hebben toch niets met de oorlog te maken.

11 sjusker - kruiwagen
Grüne Polizei -Duitse politie

13 Sef waat hub ze allemoal op die ker ?
Sef, wat heb je allemaal- op die kar ?

Sjoon en klump van mien men.
Schoenen en klompen van mijn kinderen

14 Alles fertig ? Dann loss, abhauen.
ÀI1es gereed ? Dan vlug, vertrekken.

Hätten Sie euch nur alle gehängt.
Hadden ze jullie maar allemaal opgehangen.

15 sjonk - ham

18 Ich wil ze neet ram aafhubbe.
Ik wil ze er niet helemaal afhebben.

sjeike scheiding
19 sjabbe schooiers

Hie zitte auch sjabbe oet Remunj.
Hier zitten ook schooiers uit Roermond.

19 Doe bus auch eine sjab want angers waas ze hie neet.
Jij bent ook een schooier want anders zou ook jij hier niet zijn.

19 Dobbelwetskie, Roeska, Roeska'
Goedenavond, “Roeska”. (scheldwoord voor Rus)

Du noch einmahl sagen Roeska, ich komme von höherhand.
AIs je nog één keer Roeska zegt dan krijq je met mij te maken...

22 schonen en wassen - poetsen en wassen

25 Jeu, wo geis ze hér ?
Jeu, waar ga je naar toe ?

oh, goeie, ich goan noa boer Zwart, rnolke hellie.
oh; hallo, ik ga naar boer Zwart, melk halen.

27 Annie wol 't net oerjaen !
Annie wil het niet afgeven !

28 jim - jij
Wij ha die famkes in huus.
wij hebben die meisjes in huis.

30 Kom toch noa heim. - Kom toch naar huis.

Veer kinne toch neet noa hoes.
wij kunnen toch niet naar huis.

Veer kinne toch mit de voot goan .
We kunnen toch te voet gaan.
34 sjop - schuur/ stal.