Foto: W.Leistra

Camstrawei 29 Hier woonde jarenlang Douwe Zwager de Firdgumer Brandmeester geb.23-05-1908

De Brand(meester)

Tijdens een bezoekje aan Douwe Zwager -hij is al 94 jaar- kwamen wij in gesprek over de voormalige brandweer in Firdgum.
Hij heeft in de periode dat het dorp Firdgum over een vrijwillig brandweerkorps beschikte, hierin een vooraanstaande rol gespeeld.
In totaal is hij 25 jaren paraat geweest voor de bestrijding van branden in het dorp en de omgeving.
Hij begon als brandweerman en na 15 jaar was hij aI opgeklommen tot brandmeester.
Deze functie heeft hij t/m het opheffen van deze voorziening bekleedt.
Douwe is voor zijn jarenlange tomeloze inzet beloond met 2 Koninklijke onderscheidingen.
Tevens werd hij vereerd met een -zoals hij zegt- vetleren medaille.
Deze heeft hij –kennelijk de waarde hiervan niet onderkennend- al gauw in een oud spijkerbakje gedeponeerd, waar het al spoedig veel van de oorspronkelijke grandeur had verloren.
Mijn eerste vraag:
Waren de vrijwillige brandweerlieden uniform gekleed?
Nee, we hadden allen ons dagelijks kloffie aan.
Het was meestal een bont gekleurd gezelschap: de een op klompen, de ander op laarzen en allemaal in verschillende kledij.
De volgende vraag was:
Hoe zag de brandspuit eruit?
Het was een door mankracht bediende pomp die op een -naar Douwe zich herinnert- driewielig wagentje was gemonteerd.
Er konden 2 slangen op aangesloten worden en wel 1 op de zuig- en 1 op de perskant.
Deze konden naargelang de omstandigheden dit noopten verlengd worden.
Wanneer er ergens brand uitbrak, liet men het torenklokje luiden om het personeel zo snel mogelijk te mobiliseren.
Het gevaarte dat in een hok in het dorp opgeslagen stond, moest er dan met mankracht uitgetrokken worden, omdat er geen paard voor gespannen kon worden.
Daarom werd er door de autoriteiten ook op gerekend dat de mannen over een redelijk goede conditie beschikten.
De inwoners van Firdgum zagen in die tijd wanneer er geoefend werd een aantal mannen op klepperende klompen door het dorp razen o.I.v. Douwe de brandmeester.
Soms kwam er nog wel eens een laatkomer in een snelle sprint achter de stoet aangefietst.
Deze werd dan door Douwe even verbaal aangepakt.
Op de pomp waren 4 hefbomen aangebracht die door 8 man, aan beide zijden 4, bediend konden worden.
Door beurtelings de hefboom in te drukken kon er flink wat waterdruk op de slang worden gezet.
De zuigkant van de slang werd meestal in de meest nabij gelegen sloot gelegd.
In de winter moest er eerst een wak in het ijs worden gehakt om bij het water te komen.
Ook moest er dan flink doorgepompt worden om te voorkomen dat het water in de slang bevroor.
De spuitmond werd vastgehouden door één man die, door de grillige drukverschillen in de slang, nauwelijks in staat was hem op het vuur gericht te houden.
Het is volgens Douwe zelfs een keer voorgekomen, dat de spuitgast -het was bij een boerderijbrand- staande in het bûthús, al spuitend languit in de groppe belandde, waarbij de kleren die hij droeg onder de koeienstront- kwamen te zitten.
Nadat hij met spoed huiswaarts was vertrokken, nam Douwe kordaat de slang op, maar spoot per ongeluk met de volle straal door een kapot raampje waarachter de boer het hele gebeuren in de gaten zat- te houden.
Deze kreeg de harde straal in het gezicht en schreeuwde hem daarvoor enige verwensingen toe, die Douwe voor kennisgeving aannam.
De vrijwillige brandweerlieden kregen voor hun werkzaamheden volgens Douw maar een matige vergoeding.
Een keer heeft hij -nadat hij een bedragje bijeengespaard had- hiervan bij een langs reizende lapkepoep een nieuwe Pet, een z .q, - tweeklepper gekocht.
Deze beweerde dat zo'n pet zowel het gezicht als de nek beschermde.
Volgens Douwe deugde dit ding voor geen meter.
Door de vochtige omstandigheden tijdens de bluswerkzaamheden kromp de pet zoerg, dat hij tot afgrijzen van de familie hem eens 2 dagen en nachten heeft moeten ophouden, omdat hij hem pas nadat het “geval” voldoende gedroogd was van zijn hoofd kon krijgen.
Waarschijnlijk is de lapkepoep hier achter gekomen, omdat hij daarna Douwe nooit meer met een bezoek heeft vereerd.
De maximale hoogte die met de straal bereikt kon worden bedroeg ca. 8 meter.
Dit was, zei Douwe trots, ruim een halve meter hoger dan de spuit van Tzummarum kon halen .
Het was volgens hem "bernespul" bij hun vergeleken.
Op mijn vraag waar de oude branspuit is gebleven nadat de tijd van modernisering haar intrede had gedaan, zei hij: "Daar durf ik mij niet concreet over uit te spreken, maar ik heb een stil vermoeden dat die door jaloerse Tzumrnarumers achterover is gedrukt, hoewel ik dat niet kan bewijzen.
Douwe kan wel een boek schrijven over wat zich tijdens zijn brandweerloopbaan allemaal heeft afgespeeld.
Gelukkig is het maar zelden voorgekomen dat er brand was in het dorp.
Douwe wist zich nog ongeveer 3 te herinneren.
Tot slot.
Van de tweeklepperpet is alleen de leren rand maar overgebleven die hij al weer jaren geleden, bij de vetleren medaille in het oude spijkerbakje heeft gedeponeerd.