De toren in de steigers in 1922

Opgestelde grondbeginselen en voorschriften voor het behoud, de herstelling en de uitbreiding van oude bouwwerken: “De strekking der herstellingswerken moet niet zijn de volledige herbouw van een vroegere toestand, doch het behoud van hetgeen, daarvan in de bestaande toestand is overgebleven van de latere wijzigingen en toevoegingen, die oudheidkundige-, of kunstwaarde bezitten”, met als grondregel,”behoud gaat voor vernieuwen”.
Tegen de tot toen toe gebruikelijke restauratieopvatting (reconstructie), zoals door Veenstra is uitgevoerd, zetten de grondbeginselen zich juist af.
Wellicht daarom adviseerde de directeur van het Rijksbureau om(maar) om maar een tentdak aan te brengen.
Blijkbaar bezaten volgens hem de eenvoudige tuitgevels geen historische- architectonische waarde en werd door hem aan de karakteristiek van de typisch Friese zadeldaktoren geen waarde gehecht.
Terwijl toch het behoud ervan, en op basis van de grondbeginselen en vanwege de goede staat waarin de tuitgevels verkeerden (zoals de foto doet vermoeden), voor de hand leek te liggen.
Eigenlijk verbaast ons het advies van het Rijksbureau méér dan de reconstructiedrift van de architect.

Hoewel de discussie tussen architect en Rijksbureau zich beperkte tot de toren-beëindiging, zijn ook elders aan de toren reconstructies, niet in de geest van de grondbeginselen, uitgevoerd.
Het restauratieplan (afb.8) ging uit van het openen van de aan de binnenzijde aangetroffen galmgaten in de tweede geleding van de oostgevel en het elimineren van de spitsboog.
Waarschijnlijk is is men tijdens de werkzaamheden tot de conclusie gekomen dat de spitsboog een integraal onderdeel met de galmgaten vormde, want in de gerestaureerde toestand (afb. 10) is deze gehandhaafd.
Maar ook in de overige gevels zijn op deze hoogte de aan de binnenzijde aangetroffen galmgaten geopend.
Hierbij is tevens een spitsboog aangebracht, waarvoor de waterlijst is onderbroken en het er boeven gelegen galmgat is ingekort.
Opmerkelijk is dat op de foto’s(afb. 4 en 5) geen nissen en spitsboog zijn waar te nemen.
Ook op de tekening van Stellingwerf en op de copie staat niets aangegeven.
Dat zou er op kunnen duiden dat er vanuit gaande dat deze tekeningen betrouwbaar zijn, de nissen reeds vóór 1722 zijn ingeboet.
Voorts is al het metselwerk, bestaande uit kleine steen, vervangen door oude-nieuwe kloostermoppen en is de entree in de oostgevel in de trant van de gotiek vormgegeven.
Tegenstrijdig is hierbij is dat de entreepartij is gedetailleerd als zijnd geplaatst in de buitengevel, terwijl de oostgevel ter plaatse in de gotische periode binnenzijde was.