Tebek yn ‘e tiid deel 68 december 2012

Myn dowen.

Wie van de oudere en jonge mensen houden vandaag de dag nog kleinvee als hobby? Bij vroeger vergeleken zijn dat er weinig. Zo’n vijftig jaar geleden was dat wel anders. Niks geen kant-en-klare hokken kopen voor duiven, konijn of cavia. Wel of niet met hulp van anderen werd er een hok getimmerd. Zelf dus architect en bouwer. Hout, spijkers, dakleer en gaas werden bij elkaar gescharreld en het resultaat werd door de omgeving bewonderd.
Niet zelden moesten daarvoor kromme en roestige spijkers door de jongens (en heiten) eerst recht geslagen worden. Het resultaat gaf ongeveer hetzelfde gevoel als gekweekte groenten en fruit uit eigen tuin. Met het voer voor deze huisdieren was het zo’n zestig jaar geleden niet anders. Wie had er ooit gehoord van konijnen- en caviabrok? Het groenvoer scheurde, maaide of knipte je gewoon met een “seine” of heggenschaar uit de bermen. De bieten kon je tijdens de bietencampagne zowel in als buiten het dorp zo langs de wegkanten oprapen. Ze vielen zowel van vrachtwagens als van de boerenwagens die ze de hele dag door naar de skûtsjes aan de Kade brachten.
Duivenvoer kwam in hoofdzaak wel bij de handel vandaan. Toch kon je in de tijd dat de “terskmasine” bij de boeren langs ging nog wel eens aan wat “weet” (tarwe) komen wat hier en daar bleef liggen. De rest moest dus gekocht worden.
Het zal 1947 geweest zijn dat ik mijn eerste duiven van heit kreeg. Omke Frans Bleeker van Minnertsga, die met muoike Jaike getrouwd was, had allerhande kleinvee. Waaronder verschillende soorten duiven. Twee jonge bruine tuimelaars werden mijn eigendom. Eén ervan had een paar witte stipjes bij het oog. Ik kon ze dus mooi uit elkaar houden. Ze werden gehuisvest in de nok van “it grienehok”(Achterom 8) met de uitvlucht aan de westkant.
Een schuurtje met een plat dak was tegen dat hok gebouwd. Vanaf een laddertje vanuit onze achtertuin gaf ik iedere namiddag mijn duiven voer op dat platte dak. Het duurde niet lang of ze aten uit mijn hand. Ik was als negenjarige de koning te rijk. Toen ik na enige maanden voor de zoveelste keer weer eens in hun nachtverblijf keek, zag ik dat er twee eieren gelegd waren.
Dat zou dus volgens mijn duivenboekje over 19 dagen jongen opleveren. Toen ik na een paar dagen nog eens keek, zag ik tot mijn stomme verbazing 4 eieren in het nest liggen. Het waren dus 2 duivinnen, en de eieren onbevrucht.
Gelukkig waren er 2 jongemannen in het dorp die een mooie, wat oudere, bruinbonte tuimelaar doffer wisten te zitten.
Maar ik moest wel even een paar dagen geduld hebben. Na enige tijd kwamen ze aanzetten met de mannetjes duif. We moesten hem wel net zolang vasthouden tot er weer eieren gelegd waren, werd gezegd, anders zou hij wel eens weg kunnen vliegen. Zogezegd zogedaan. Maar toen de doffer na 3 weken losgelaten werd, koos hij zijn vrijheid, en liet zijn kroost (in de dop) in de steek.We zagen hem nooit weer terug. Ik in tranen. De wijsheid van buitenstaanders was: “Haw je goed, dan haw je noed”. Ja daar had ik nogal wat aan. Later hoorden we via via dat hij gestolen was bij de boerderij van Johannes van der Meer, even buiten Pietersbierum en daar nu weer door het luchtruim tuimelde dat het een lust was. Zo eindigde mijn eerste duivenhouderij. Toen ik een jaar of zestien was timmerde ik zelf een groot duivenhok met allemaal broedhokjes. Om met heit gemakkelijker over de duiven te kunnen praten, had ik ze allemaal een naam gegeven. De naam van de doffers was gelijk aan de persoon waar ik ze gekocht had. De duivinnen naam was weer afgeleid van de doffer. Een koppel blauwgebande postduiven bij Rense Postma vandaan noemden we dus Rense en Renske.
De meeuwen (Hendrik en Hendrikje) kwamen bij Hendrik Sijswerda van de “Rôttefalle” (Tsjerkebuorren) vandaan, Jabik en Japke (Postma) waren de namen van de Deense Eksters. U ziet de duivin op het nest zitten in het broedhokje. Op het eind van de “Swarte Leane” (Juckema Leane) woonde mijn vier jaar oudere duiven vriend /adviseur. Van hem betrok ik een koppel roodkras postduiven. Met deze jongste zoon van Gerke Hofstra kwam ik in de wijde omgeving op veel duivenadressen. De naam van deze krassen was dus Foeke en Foekje. Mijn postduiven gingen ook wel mee op reis. Meestal met een verenigingsuitstapje of zo. Daarvoor, had ik ze dan op korte vluchten al getraind.
De jonge dieren kwamen dan in een doosje achter op de fiets, waarna ze gelost werden op enkele kilometers afstand van het hok. Telkens iets verder, totdat ze b.v. een keer met de “ouden van dagen” meegenomen werden naar Oranjewoud of Gaasterland. Als heit in zijn “smûke” kantoortje zat, had hij uitzicht op de vliegplank. Hij hield het duivenvolkje graag in de gaten, om zo de tijd van aankomst te kunnen noteren. Het was altijd wel een beetje spannend ook al ging het niet in club verband.
Aan de etenstafel hadden heit en ik dan “petearen”over hoe laat b.v. Foekje thuis gekomen was of wat de oorzaak wel geweest kon zijn waarom Japke van de eieren afgelopen was. Door de huisgenoten werd daar in het begin wel wat om gelachen. Later wenden ze er aan. Zoals in veel kleinere plaatsen, weet de bevolking wel ongeveer wie welke hobby heeft. Zo kon het gebeuren dat er op een keer een jongen met een flinke, zwarte haardos op de stoep stond. Het bleek Auke Zijlstra te zijn, de oudste zoon van de gereformeerde koster. Hij wilde over een paar dagen graag een paar postduiven mee hebben, want ze gingen met het schoolreisje, naar Rotterdam. Hoofdonderwijzer Bilker, meester Bloemhof en een paar leden van het bestuur gingen natuurlijk ook mee. Nu dat kon wel. Graag zelfs.
We spraken dan ook af dat hij op de dag van het reisje de duiven wel af kon halen. Zoals meestal, haalde ik dan bij “Tjalling” (Spar) even een Bleu Band doosje, daar pasten mooi vier dieren in. Die bewuste morgen sneed ik nog even een paar luchtgaten in het tijdelijk verblijf. Vervolgens haalde ik de goed getrainde blauwbander Rense uit zijn broedhokje om hem samen met de veel jongere Foeke en Foekje in het doosje te doen. Ik wist dat Rense een snelle vlieger was. Deze keer des te meer, omdat één van de eieren waar Renske op zat, al aangepikt was. Foeke en Foekje zouden wel volgen.
Auke vertelde de volgende dag: Ik had de margarinedoos nog maar net open, of de blauwbander smeerde hem al, terwijl de roodkrassen nog even om zich heen keken voor ze het luchtruim kozen. Heit had ook al waargenomen dat Rense al een half uur thuis was voor dat de anderen binnenvielen. Auke had later zelf ook nog duiven. Ze waren donker van kleur volgens mij.
Toen Auke het jaar daarop naar de M.U.L.O. ging nam zijn broer Wybren mijn duiven mee op reis. Dat niet alleen postduiven de weg terug naar huis kunnen vinden ondervond ik soms in het najaar. Mijn overtollige duiven waaronder ook sierduiven, gingen dan met de vrachtrijder naar poelier de Jong in de Sint Jacobstraat in Leeuwarden die er 40 cent per stuk voor gaf. Die verkocht ze soms door aan schooljongens. Zo kon het gebeuren dat meeuwtjes niet in de soep terecht kwamen maar na enige weken weer bij mij in het hok zaten. De volgende keer hoop ik u mee te nemen naar de locatie waar de Sexbierumer zwemclub “Dolfijn”, in de dertigerjaren zijn kunnen liet zien. En nog veel meer. De foto’s en dia’s die bij dit artikel staan, zijn zoals altijd door Ruud Hoff bewerkt.

Oan’t de oare keer.
Harm