UIT DE HISTORIE….

januari 1978

Nu eerst weer eens iets over Pietersbierum.
Ondanks dat dit een klein dorp is, zíjn er toch dingen waardoor een k1ein dorp groot kan zíjn.
Zo heeft dit dorp grote staten gekend, met voorname inwoners; Het dorp heeft zelfs "een koning" gehad, maar daarover nu niet.
Een bijzonderheid is ook, dat er een tweede "kerkhof" geweest is.
Dit is echter de juiste benaming niet; het was een tweede begraafplaats, maar omdat de dorpelingen vroeger in en om de kerk werden begraven, werd dit perceel het "oude kerkhof" genoemd.
Dit dateert uit het jaar 1315.
In de Fryske Volksalmanak van 1838 staat o.a. dat in de nazomer van 1315 de sluizen des hemels en de fonteinen des afgronds geopend waren.
Zwarte luchten, met zware slagregens en wolkbreuken storten dag aan dag schrik en verwoesting over deze gewesten uit.
De veldvruchten verrotten en in een korte tijd ontstond hongersnood.
Alles wat nog te eten was werd verslonden, al wist men dat dit niet goed was voor het lichaam.
Het was zo bedenkelijk erg dat de mensen, de dode krengen van beesten, ja het gras des velds nuttigden, om er de razende honger mee te stillen.
Na deze zware en bange tijd volgde een verschrikkelijke ziekte, die men "de pest” noemde, waardoor er zoveel mensen stierven, dat deze niet op de gewone kerkhoven begraven konden worden.
Onder het dorp Pietersbierum is in het veld een plaats, dat men het oude kerkhof noemt en dit is in die tijd vermoedelijk gebruikt a1s tweede begraafplaats omdat op het dorpskerkhof geen plaats genoeg was.
Dit perceel is nog bekend onder die naam en is gelegen aan de westkant van het dorp, schuin achter (n.w.) "It br0n peerdsje" ten noorden van de hoofdweg, ± 2 pondemaat groot.
Vermoedelijk zaL het gekozen zijn, omdat dit perceel iets hoger 1ag dan de omgeving.
Uit een koopakte van 1791 blijkt, dat er toen nog geen huízen op stonden, a11een de latere z.g. herberg t'Brûn Peerdsje".
Na 650 jaar is de naam nog bekend en dit is m.i.wel een bijzonderheid,die het vermelden waard is.
Het dorp Pietersbíerum heeft ook een koster gekend, die enorm kon eten.
Toen er een nieuwe dominee kwam, díe op dit stuk van zaken,ook zijn mannetje stond, nodigde deze, Siebe de koster,uit om te zien wie het meeste naar binnen kon werken.
Dit sloeg de koster niet af en op een goede dag vond de wedstrijd plaats.
Er werd opgeschept en beide heren zetten zich schrap.
De koster was eerst klaar en hield voor de tweede keer aan.
Dominee volgde hem op de voet.
Toen de borden voor de tweede keer leeg waren, hield Siebe met moed voor de derde keer bij.
Toen verzuchte dominee.
Even ruste Siebe waarop de koster antwoorde :
Ik fret sa lang as ik genoch haw dûmeny.
U kunt wel raden wie deze tweekamp won.
Van kleine dorpen en grote mensen gesproken.

B.S.

Febr. 1978

De uitdrukking "de geschiedenis herhaalt zich" doet zich op alle terreinen en in alle omstandigheden voor.
Momenteel wordt gewerkt om een gemeentelijke herindeling tot stand te brengen, Waarbij ook de geneente Barradeel betrokken is.
In 1812, nu ± 165 jaar geleden, onder de Franse overheersing van Napoleon, was men op dezelfde manier bezig.
Toen werden de gemeenten opgedeeld in kleinere eenheden de z.g. marieën.
Van onze gemeente lees ik het volgende : Evenals de andere grietenijen (gemeenten) verdween Barradeel in 1812 van dekaart.
Er werden twee marieën (gemeenten) gevormd t.w. 1. Minnertsga met de dorpen Minnertsga, Firdgum en Tzummarum.
2. Sexbierum met de dorpen Sexbierum, Pietersbierum, Wijnaldum, Oosterbierum en Klooster-Lid1um.
Volgens deze nieuwe bestuurlijke indeling lagen genoemde marieën in het kanton Franeker en arrondisement Leeuwarden.
Dit heeft gelukkig niet lang geduurd, het is maar een 4 jarige periode geweest n.1. van 1812 - 1816.
Na de Franse overheersing is in 1816 deze herindeling opgeheven en zijn de oude gemeenten weer in eer herstelt.
Tíjdens deze 4jarige periode had de "Maire Sexbierum” zijn eigen stempel (wapen, een grote adelaar met uitgebreide vleugels en in het randschrif t de volgende woorden: “ Maire de Sexbierum (Dept. de Là Frise)"
Ook werden de mensen in deze periode via bepaalde wetten verplicht en in het bijzonder door het Keizerlijk Decreet van 18 juli 1811 een vaste familienaam (achternaam) aan te nemen.
De inwoners die al een familienaam hadden, moesten die eveneens laten registreren.
Het is vrij algemeen bekend, dat in Friesland de grote meerderheid van de bevolking voor 1811 geen familienaam bezat, maar zijn "patronymica” (vadersnaam) voerde, een enkel voorbeeld.
Klaas Pieters, was Klaas van Pieter: of te we1 Klaas de zoon van Pieter.
I n de Friese taal spreekt men niet over de familienaam maar de "fan" "Hwat is syn Fan'! betekend wat is zijn achternaam en familienaam.
Hoe komen we aan dit woordje fan daar zijn we gauw genoeg achter, als we even teruggrijpen in de historie.
Denk eens aan mannen zoals Klaas van Urk, Willem van Wageningen en Jan van Echten, Klaas zijn familie kwam van ouds van Urk en zo Willems familie Van Wageningen en Jan zijn familie Van Echten.
Ook zijn er namen in omloop zoals, van Dijk, wonende aan de dijk, van Veen, uit de veenstreek afkomstig, van der Heide, van de heide en van der Velde ergens uit het veld.
Dat aan een naam ook nog we1 eens een humoristisch verhaal verbonden kan zijn, door een woordspeling, blijkt uit het volgende:
In Harlingen woonde vroeger iemand die zich Jan Godhelp schreef.
Toen Jan in s’lands dienst moest en voor het eerst op de appélplaats in de rij stond, waar de kapitein zijn naam afriep, gebeurde dat vanzelfsprekend op militaire wijze n.1. eerst de achternaam en dan de voornaam.
Dit werd dan door de opgeroepende beantwoord met "present”
In dit geval verliep het als volgt.
De kapitein riep "Godhelp Jan", waarop Jan met verheffing van stem reageerde, dat zulle we hope kaptein”
Hierop volgde algemene hilariteít.

B.S.

Juni 1978

Wij zijn de datum 8 juni j.1. zondag weer gepasseerd en u zult denken wat heef t dit met de historie te maken.
Nu dit is wel het geval,maar dit geldt niet alleen Sexbierum - pietersbierum maar geheeld Nederland ja misschien wel heel Europa.
Maar dan moeten we I65 Jaar terug.
Op 18 juni 1813 ís de grote omwenteling ín Europa gekomen n.1. door de slag bij Waterloo.
Op school werden ons de volgende jaartallen geleerd:
1812 Volkeren slag bij Leipzig, 1813 Slag bij Waterloo.
Napoleon wordt verslagen vlucht naar Frankrijk en wordt in zijn eigen land door zijn bondgenoten beoorloogd.
Omwenteling in ons land allereerst in Amsterdam.
Het driemanschap van Hogendorp, van der Duyn, van Maansdam en Graaf van Limburg Stirum nemen voor de prins het bestuur in handen.
De prins landt te Scheveningen 30 November en wordt als Souverein vorst uitge- roepen 1 december.
Vanaf bovengoemde dag werd elk jaar de vlag op detoren geplaatst, let we1 126 jaar lang, a1s teken van bevrijding van het Franse juk, 18 lange jaren.
In het jaar 1940 was het voor het eerst dat de vlag op 18 juni niet van de Herv. kerktorens wapperde.
Dat het voorheen een dag was, om te gedenken, is hierdoor wel begrijpelijk.
Op 18 juni 1913, precies 100 jaar later! werd dit feit feestelijk in onze dorpen herdacht.
De meeste ouderen zu11en zich nog het onafhankelijkheids feest herinneren als één van de mooiste dorpsfeesten van deze eeuw.
Toen werd Koning Willem I opnieuw binnengehaald te "Scheveningen".
In de opvaart die achcer de Herv. School langs liep, voer het turfschip van Foeke Mulder en op het eind van het oude Molenpaed, waar deze de sixtusweg kruist, werd Prins wi11em (Jan Feike Bruinsma) door de hoge heren begroet met kanongebulder.
De wagens stonden klaar met hierop de palvreniers en hierbij de matrozen en visvrouwen en zo trok de stoet de boerefinne in.
Ook werd ter gelegeheid van dit honderdjarig feit, een gouden penning geslagen, die door alle leden van de feestcomm. aan een kleurig rood-wit en blauw koord, om de hals gedragen werd.
voorheen was er ook nog een oud gezegde aan deze datum verbonden, wanneer men met consumptie aardappelen speculeerde en deze extra lang hield dan moest men er wel rekening mee houden, wanneer de vlag op de toren kwam.
Hwant as de flage op’e toer kaem ( 18 juni) dan moasten de â1de ierdappels foart wêze, dan wierne de nije yn’t sicht.
Sa hat de 18e juni dochs in Historyske bitsjutting.

Aug. 1978

Eerst iets in het algemeen over de veertiger jaren van de vorige eeuw, in die tijd liepen de economische omstandigheden ontzettend snel terug.
Na de zeer strenge winter van 1844 op ‘45, waarbij de schepen achttien weken niet konden varen en het ijs "boterhamdik" in de vaarten 1ag, kwam de beruchte zomer van 1845.
Berucht omdat deze zomer naam zou maken, doordat de beruchte aardappelziekte (Phylophthora infestaus) díe vó6r die tijd wel in Duitsland woedde, maar hier nog steeds onbe- kend was en die sedertdien vergeten heeft, ons ooit weer een jaar te vergeten.
In de eerste jaren dat deze ziekte hier voorkwam richtte die vreselijke verwoestingen aan, zo erg zelfs, dat er gebrek kwam en rogge en bonen de aardappelen voor een groot deel a1s volksvoedsel moesten vervangen.
Het kwam zelfs voor (en dit was geen uitzondering) dat 7/8 der knollen tengevolge van de aardappelziekte verloren ging en dat men dus weinig meer uit de grond haalde dan er ingestopt werden.
De opbrengsten lagen in de tijd ook lang zo hoog niet a1s nu.
In 1848 stegen daardoor de graanprijzen tot een enorme hoogte en de arbeiders aten in die tijd vaak de ene dag na de andere als middag maal “weakkebrea" (geweekt roggebrood).
De gemoederen werden woelig, gelijk ze dat in vrijwel geheel Europa waren.
Vooral de arbeidersklasse had het toen ellendig, in allerhande ge- daante kwam men de armoede tegen.
De bedeelden, gealimenteerden was toen de meer gebruikelijke naam, moesten het of van de kerkelijke liefdadigheid of van de armvoogden hebben.
Dat dit toen anders toeging dan nu(denk aan de Algemene bijstandswet) is wel te begrijpen, daar het met de economische toestand in zijn algemeen treurig was.
Het kwam hier op neer, dat de mensen zoveel ondersteuning kregen, dat ze niet zouden stelen enerzijds en niet van de honger zouden omkomen anderzijds.
Het is dus helemaal niet vreemd, dat het leger der bedelaars groot was.
De meest beruchte onder hen waren de zogenaamde "Nachtbiddelers" of, "nachtbidders".
Deze gingen tegen de avond de boer op en waren niet altijd van de gemakkelijke klanten.
om van hen af te komen kregen ze nogal vaak wat bij de boer.
De ketting op de deur bij oude boerderijen wijst hier nog op.
Een fries spreekwoord uit die dagen zegt: Men moat de duvel ta freon hâlde, opdat er jin gjin kwea docht".
Het nachtbedelen ging ook wel over ín nachtstelen.
Het gevolg hiervan was de instelling van plaatselijke “burgerwachten" .
Híer hoop ik een voLgende keer op terug te komen.

B. S.

Okt. 1978
Zo as we de vorige keer gezien hebben, had de "aardappelziekte" rigoureuze gevolgen.
0p 3 september 1845 ging er een brief uit van het burgerlijk bestuur van de Gemeente Barradeel, naar de Staatsraad van Vriesland, waarin o.a. het volgende stond:"Alle velden zijn door het "bederf"aangetast.
Dit bederf heeft op de late soorten (vooral de z.g. 1ater witte) welke bij de aanvang van het bederf nog bloeiden, zodanige invloed gehad, dat deze aardappelen, tot vollen wasdom gekomen tot een rotting zijn overgegaan, bij gevolg waarvan, van de daarmede geplante velden de oogst geheel verloren geacht wordt en verscheidene van mening zijn, de velden ongerooid om te ploegen, iets hetwelk echter door anderen wordt afgekeurd en dus niet zal worden gevolgd, omdat men meent dat in alle gevallen, de in de grond gebleven aardappelen, niet zoals sommige andere aardvruchten, een goede meststof, maar daarentegen een schadelijke hoedanigheid aan den grond achterlaten zouden".
Het was te begrijpen dat, daar de aardappel, het volksvoedsel no.1 was, er plannen gemaakt moesten worden voor de komende winter.
Het was in die tijd normaal dat men 13 keer ín een week aardappelen at, dus niet alleen s’middags maar ook s’avonds, behalve op zondagavond, dan at men even- als s'morgens, brood.
Op 16 september ging er een brief van de Grietman En assersoren (E en W) van Barradeel uit naar de Algemene Armbesturen van Barradeel over het onderwerp “levensmiddelen armen”met de volgende inhoud:
"Het laat zích vrezen dat door het thans heersende bederf in de aardappelen de voeding der armen in de aanstaande winter en wellicht reeds vroeger, moeilijk, altoos kostbaar zal worden.
Bij deze omstandigheid zijn naar wij vernomen hebben, reeds enige armbesturen en wellicht ook U Ed. bedacht op het nemen van voorzorgende maatregelen.
Het nemen van zodanige maatregelen, in althans wanneer het met weinig gevaar voor verlies kan worden gedaan, is ons zeer gepast voorgekomen, en het is ten dien einde dat wij bereids enige deskundigen daarover hebben geraadpleegd.
Ter vervanging van de aardappelen wordt aanbevolen, het verschaffen aan de armen van gemalene roggê en gerst, om op deze wíjze als boekweitengort te worden gegeten en zouden als zodanig de rogge het goedkoopst uitkomen en die van den oogst van dit jaar het smakelijkste te zíjn, terwijl tot afwisseling garst hetzij gepeld, hetzij gebroken, zouden kunnen worden uitgedeeld teneínde te beter over deze zaak te kunnen oordelen, is op onze uitnodiging in het armhuis te Sexbierum een proef- maaltijd van gebroken rogge gehouden.
Dezelve is tamelijk goed bevallen en uit dezelve is volgens opgave der armvoogden gebleken' dat de ko-ten van deze wijze van voeding in het armhuis nagenoeg gelijk staan met die van goede aardappelen tegen de prijs van 70 cent de halve mand. (35 kg) aangekocht.
Bij de mededeling van dit een en ander willen wij U dat in overweging geven, om bij den tegenwoordig niet zeer hoogen prijs vooral der rogge,reeds een tamelijke hoeveelheid van deze vrucht en tevens enige garst voor den aanstaanden winter tenminstevoor zover de behoefte uwer bedeelden schijnt te zullen strekken,aan te kopen.
Het zal ons aangenaam zijn den uitslag uwer overwegingen nopens deze aangelegenheid en de maatregelen dien ten gevolge door U Ed' genomen, binnenkort bij brief te mogen vernemen”
Tot zover dit schrijven.
U kunt wel begrijpen, wanneer dit medio september al op papier gezet werd, men de zaak voor de konende winter niet bepaald rooskleurig tegemoet zag en inderdaad, er brak een tijd van armoede en ellende aan. Nov. 1978
Een "nachtbidder" of "Nachtbiddeler” was iemand die in de vorige eeuw ‘ s nachts de boer op ging om de bedelen, soms ook om te stelen.
Ook kwam het voor dat het mensen waren, die zich schaamden, om overdag te bedelen en dit daarom (,s winters) in het donker deden.
Zo aIs de vorige keer geschreven, was het in de winter van 1845 of 1846 een schrijnende toestand, daar de aardappeloogst voor een groot deel ver- loren was gegaan door de beruchte aardappelziekte. Het gevolg was, dat veel mensen geen aardappelen voor de winter konden opslaan.
Meer en meer ging men er s’nachts op uit, om toch nog wat mondvoorraad voor de winter binnen te krijgen.
Ook ging men we1 overdag, maar dan a1s “nadollers” van aardappelen.
Men ging dan met een greep naar een perceel waar aardappelen op waren verbouwd en probeerde met nadollen nog wat goede knollen bijeen te krijgen.
Dit werd naderhand van hogerhand verboden, daar men dit niet alleen op gerooide percelen deed, maar ook op percelen, waar de boer nog moest rooien.
Vooral in de buurt van de steden was dit het geval.
De politie werd in die tijd versterkt door "burgerwachten” die door het gemeentebestuur werden aangeste1d, om de orde en rust te handhaven.
Op ongeregelde tijden, gingen dan twee of drie burgers samen bij nacht "wachtrinnen” (wachtlopen) gewapend met speer of spies.
Het gemeentebestuur schreef in de tijd een brief aan de Staatsraad, waar o.a. het volgende in werd vermeld: "Dat wij met voorschreven overleg gemeend hebben, deze voorzorg te moeten nemen niet omdat enige onrustige beweging ingezetenen deze Grietenij waarschijnlijk zoude wezen, maar alleen om wanneer soms eenige onstuimige of roofzuchtige hoop volk uit de naburige steden zich ter beschadiging van eigendommen zich in deze Grietenij mocht vertonen, dezelve te kunnen beteugelen en omalzoo de moge1íjke gevolgen van zoodanig bezoek te voorkomen”.
De burgerwacht bleek dus ingesteld als voorzog, om erger te voorkomen.
Men was trouwens niet altijd daar waar de nachtbidders waren en dan moest de boer het met eigen volk ziel te klaren.
Dat dit ook voorkwam blijkt uit hetvolgende verhaal.
Het gebeurde eens, dat drie "nachtbidders” niet tevreden waren met de gift die zij van de boer, via de deur op de ketting, hadden gekregen.
Ze dreigden dat ze dit en dat zouden doen, als ze niet meer kregen.
Toen kwram de deur wagenwijd open en daar verscheen tot grote verrassing van de heren ten 1ste de boer zelf een man zonder buikje, boerenbuikjes waren in die tijd erg schaars, maar die toch 100 kg. woog en ten 2 de zes zoons van iets lichter kaliber,maar bijna a11en met dezelfde aanleg.
De Nachtbidders”kozen het Hazenpad, en wachten niet af, de dingen die komen zouden.
De burgerwachten vonden hun onderkomen in de lokalen bij de kerken.
Deze werden ook verzocht om voor vuur en licht te zorgen en mocht dit te veel gevraagd zijn, dan vulde de gemeentekas het tekort aan.
Er waren ook mensen die probeerden voor de burgerwacht te bedanken, maar men moest al een heel speciale reden hebben, om vrijstelling hiervan te krijgen.
Per dorp waren wel 60 à 70 mensen ingeschakeld, zodat men niet zo vaak een nachtrust behoefde op te offeren.
Per dorp was één "wacht direkteur aangesteld, die de wachtdiensten regelde.
Op deze manier kon het “aardappeloproer" te Harlingen ook beperkt blijven tot deze stad, alhoewel Leeuwarden, Dokkum en Workum er ook in die tijd niet zonder kleerscheuren afkwamen.

B. S.

Dec. 1978
We komen nog eenmaal op de situatie van de jaren 1845 - 1850 terug.
De moeilijke omstandigheden dreef de mensen zodanig in het nauw, dat zij soms dingen deden, die onder normale omstandigheden niet bij hen opkwamen, maar nood breekt dan de wetten.
Ik vond een klein los briefje dat in het archief bewaard is gebleven, dat m.i. het vermelden waard is, omdat dit enig in zijn soort is.
Het gebeurde in de herfst van 1846 Dat een zeker iemand voor zijn gezin Wat aardappelen probeerde bij elkaar te krijgen, door middel van "nadollen ” Ergens achter Pietersbierum had hij een perceel aardappelland uitgezocht om dit te doen.
Maar terwijl hij bezig was, werd hij door de politie betrapt.
Hij koos het hazenpad, met achterlating van zijn ,,hânark”, nl. de greep of riek.
Daar hij misschien praktisch nog niets verzameld had, werd van verdere rechtsvervolging afgezien, maar de politie nam de greep in beslag en deze werd opgeborgen in het gemeentehuis, toentertijd op de Aldebuorren gevestigd, waar nu Visko gevestigd is.
Een overblijfsel van deze oude glorie is nog ie zien in de stoepzerk "yn de strjitte”, die vroeger de entree sierde voor de brede dubbele deuren van dit gebouw.
De "boosdoener”, wou natuurlijk gaarne zijn greep terug hebben en hoe dit zich afspeelde kunt u in de volgende briefjes lezen.

Zaterdag, namiddag.

onze aardappeldief van het vorig jaar had mij reeds door een jongetje doen vragen om zijn greep (welke hier nog op het Grietenijhuis aanwezig moet zijn) terug te mogen hebben; nu is hij zelven om dit verzoek te doen.
Wil zo goed zijn hem dit zijn eigendom te doen geworden met een goede inzegening: om niet alleen maar deze greep niet nader tot aardappel stelen, maar ook niet tot het thans verboden aardappe1 nadollen te gebruiken.
was getekend door de
burgemeester.

P.S. Ik verwacht u deze avond!!

Dit briefje werd door de burgemeester geschreven aan een van zijn ambtenaren, en de "dief” moest met dit schrijven naar de betreffende ambtenaar, om zijn griep in ontvangst te nemen.
Deze als goed ambtenaar, zijn werk verstaande, liet de dief bij het teruggeven en uitreiken van de griep het volgende briefje tekenen, om gedekt te zijn dat deze was afgegeven en hy sil him wol flink de jas útboarstele hawwe.

Ik ondergetekende erken door dezen van het Grietenijbestuur van Barradeel te hebben terug ontvangen een griep, welke door mij op den zesden oktober 1846 toen ik door de politie vervolgd werd, op het veld onder Pietersbierum was achtergelaten.
Sexbierum, 10 september 1847,
was ondertekend door de "dief”.

Het ging allemaal wel erg officieel toe, zelfs zo officieel, dat bijgaande briefjes in het archief bewaard zijn gebleven.
Rest mij nog even op de P.S. van het eerste briefje terug te komen.
De burgemeester en de betreffende ambtenaar zullen die bewuste zaterdagavond vermoedelijk wel "ûnder it genot fan in lyts wipperke, it gefal oereide hawwe”.