Foto: 1 Sexbierum bevat aardige buurten.
Hier zijn we bij de “Rottevâlle”, waar de huismoeders juist met de herfstschoonmaak begonnen waren.
2: Een overzichtkaartje.
3: Links: Paulus Gemser, rechts: Coen Miedema.
Op de achtergrond: dûmny syn skud bij de oude bewaarschool. ±195O.
De jongens woonden toen in 162/163.
4: Het kruis op deze foto is nu de T kruising van Tsjerke Buorren en Skoalstrjitte.
We staan dus met de rug naar de Nije Buorren toe.
De woning die u achter de kastanjeboom ziet ,was het schoolhuis van de bewaarschool.
5: Deze beschrijving kunt u lezen in de tekst hiernaast.
6: Dit is de tuinmanswoning van de hervormde pastorie rechts zien we nog een paar finnehokken.
7: Een aardig dorpstafereeltje in den zoogenaamden Smidshoek.
De stoere smeden leggen een nieuw beslag.
8: Hier zien we het bedrijfsgebouw van P. Leijen .
9: een advertentie uit vroeger jaren.
10: "Jintsje fan Houkje" mei de bôlekoer.

Tebek yn’e tiid Deel 25 juni 2003

In het maart nummer van 2003 maakten we een begin met de beschrijving van de finnehokken met omringende omgeving.
De bijbehorende plattegrond plaatsen we er weer bij.
Vanaf het “tsjerkhôf” gaan we nu via het “stekje” bij Klaas en Sjoerdje naar de boerefinne.Bij het “tsjerkhôf” komen we eerst bij huis no. 15.
In en direct na de oorlog woonde hier de hovenier Bouke Siderius.
Deze emigreerde na de oorlog met vrouw en 2 zonen ( Cornelus en Daan ) naar Amerika of Canada.
Enige jaren later keerde hij met zijn vrouw terug en woonde op de Sixtuswei en ook nog op de “Rottefâlle” waar het gezin Rients de Boer nu woont (Tsjerkebuorren 4 dus).
In het begin van de oorlog verkocht Siderius de woning no. 15 aan Jan J. Zijlstra die ook in het “Miedhûs”gewoond heeft.
Hij huurde nu een gedeelte van het huis waar intussen ook de fam. Zijlstra zijn intrek genomen had.
Teije Zijlstra die nu met zijn vrouw Ruurdtje op Ameland woont, vertelde me dat het op die manier allemaal erg krap was.
Na het vertrek van de fam. Siderius werd het allemaal een stuk ruimer.
We nemen nu het smalle pad tussen de tuin van Zijlstra en de woningen genummerd 22, A en B.
Hier konden we in die tijd precies met een handkar tussendoor als we een karweitje bij de finnehokken hadden.
In no. 22 woonde in het laatst van de oorlog en nog lang daarna de fam. Joh. en Cobe Lautenbach-Boomstra met hun 2 kinderen.
Daarvoor de fam. Hendrik en Hieke Pols-Travaille.
Het huis werd toen in tweeën bewoond, want in het achterste gedeelte woonde toen Hieke haar mem Geeske en haar jongere zuster Jetske
. Het was dus het ouderlijk huis van Hieke. Haar heit was Siebe Travaille.
Haar 2 andere zusters waren Sijke, die met Cees tûnman trouwde en Siep, de vrouw van Hendrik Boutsma die met hun zonen Klaas en Siebe het huis no. D bewoonden, wat op de boerefinne uitzag.
In pand 22 had de fam. Travaille er een petroleumhandel bij.
In de volksmond was het dus vaak: Hieke Peterolie. Net zoals we voor de oorlog Miene Bokking, en in begin zestiger jaren Jappie Patat hadden, die met zijn vrouw Sippy Tichelaar-Bloksma een patatzaak runde in de voormalige bakkerswinkel van fam. Klazinga (nu bewoond door fam. J. Rijpma, Tsjerkepaed 3).
Mijn zuster Frouk vertelde me dat als je bij Hieke peterolie haalde je er 5 apenûten bij kreeg.
Dat was een praktisch snoepje, want de lucht van de olie die los verkocht werd zat overal aan en die kon je zo mooi met de dop weggooien.
Ik kan me herinneren dat de woning gemerkt met A na de oorlog werd verbouwd en opgeknapt.
Sijbren en Anneke v/d Ploeg-Hiemstra kwamen er toen wonen.
Het was het huis van Sijbren zijn pake en beppe: Sijbren en Richtje v/d Ploeg.
Pake Sijbren bleef bij Sijbren en Anneke inwonen, zo ging dat vaak in die jaren.
Men was al blij als men na die bange oorlogsjaren kon trouwen en een plekje had om te wonen.
Dan komen we bij huis B.
Hier woonden Klaas en Sjoerdje Sijswerda, de pake en beppe van de Sijswerda’s.
Ze hadden een prachtig uitzicht over de Finne en verdere landerijen maar het kon ook wel eens wat ongemak geven want over het smalle pad naar de Finne en de finnehokken kwam nog al wat verkeer, zowel mensen als vee, om over rijdend materiaal maar niet te spreken.
Sjoerdje kleedde zich niet alleen met de jurk en de skelk maar ze had ook de broek aan.
Want toen we er eens met de handkar vol materiaal langs moesten voor de betonvloer in het bargehok van Hendrik en Siep Boutsma versperde ze ons de weg.
Want in de koopbrief stond dat het een kruipad was.
Na lang praten mochten we er toch door, maar het moest niet weer gebeuren.
Voor zover ik me kan herinneren werd dit huis omstreeks 1960 verkocht voor Fl. 500,00.
Mijn nicht Eke van der Brug was verloofd met Freerk Post van Tzummarum.
Freerk zijn heit Piet was vrachtrijder in dat dorp.
Freerk en Eke kochten dus het huis en konden nu trouwen.
Freerk was treinconducteur en moest dus pendelen.
Na enige jaren konden ze een huis in Arnhem betrekken en zaten ze dus veel centraler.
De daarop volgende bewoner was “het kattewyfke”, daar is ook nog wel wat over te vertellen, maar dan moeten we even wachten tot begin september.
Als er op 10 september braderie vanwege het dorpsfeest is dan hoop ik daar ook weer met mijn “tebek yn ‘e tiid” stand te staan met foto’s en andere spullen die “Ût de tiid” zijn.
Iedereen een mooie zomertijd toegewenst en tot dan.p> Harm Zaagsma.
Tel. 0517-591337

Tebek yn ’e tiid deel 25a september 2009

We gaan verder met het beschrijven van de woningen,die we passeerden als we naar de Boerefinne gingen.
Laten we dat eerst afmaken.
De laatste woning aan de rechterkant werd bewoond door Klaas en Sjoerdje Sijswerda.
Daarna, omstreeks 1960 kochten Freerk Post en Eke van der Brug die woning.
Na hun vertrek naar Arnhem kwam het “Kattewyfke” er wonen.
Haar naam, en waar ze vandaan kwam weet ik niet.
Ze was al op leeftijd en woonde met een flink aantal katten in dat kleine huisje.
En zoals dat vaker gaat:
Er kwamen meer katten, maar de verzorging werd minder.
Gevolg: Stank en overlast.
Het was in de tijd dat dominee Steenbeek met vrouw en kinderen de Hervormde pastorie bewoonde.
Net zoals de preken van dominee zijn vader, waren ook zijn eigen preken eerder aan de “drege” kant.
Maar zijn doordeweekse werkwijze leek wel wat op de toen nog sutelende melkboeren en bakkers: hij was in zijn gemeente vaak op pad.
Als je iemand in een lange, zwarte wapperende jas door de Bargesteech of over het Molepaed zag fietsen, dan was dat “Steenbeek”.
Het “Kattewyfke” woonde dus aan de rand van het dorp en aan de rand van de samenleving.
Daarbij was ze ook nog randkerkelijk.
Maar voor dominee geen reden om haar deur voorbij te gaan.
Toen de stank daar bijna ondragelijk werd en geen mens haar meer bezocht, gooide hij tijdens een bezoek de lange jas over een stoel, stroopte zijn mouwen op en werkte alle vuiligheid weg om vervolgens de vloer te dweilen.
Binnen een half uur was alles “spic en span.
” Niks geen gebel met gemeente of andere hulpdiensten.
Dat was ook dominee Steenbeek.
Dit was het verhaal over woning B.
We gaan nu door het hekje naar de finne.
Links, no 242 stond de keet van de christelijke arbeidersbond, gebouwd in de crisisjaren voor de tweede wereldoorlog met al zijn werkeloosheid.
Hier werd o.a, gepraat, gedamd geschaakt en vooral gerookt.
Koos de kapper heeft hier ook een tijdlang zijn “scheerwinkel” gehad.
Het voorste stuk van de finne, aangeduid met V, was als het ware een toegangsplein.
Het was verhard met puin en gedeeltelijk met gras begroeid.
Hier werden ieder jaar op 12 mei de koeien van de verschillende veehouders voor het eerst weer in het greidelân losgelaten.
Voor schooltijd gingen we dan altijd even kijken wat voor gekke sprongen ze maakten na een lange winter op stal.
In de dertiger jaren lag hier eens een bult koeien kadavers, het gevolg van een uitbraak van mond en klauwzeer.
De jongens klauterden er toen overheen, vertelde Jochem Postma mij.
Dit was ook een van de toegangswegen naar het sportterrein.
Tevens kon je vanaf hier bij de drie rijen finnehokken komen.
Oorspronkelijk hebben hier zo’n dertig houten hokken gestaan.
Maar na een brand, aan de zuidkant,bij de plank over de jarresleat, bij de woning van Cees Tûnman, zijn er een stuk of wat verdwenen.
Jochem Postma maakte een lijst voor ons met de namen van de eigenaren en wat er zoal in zat.
Vanwege de slechte staat van onderhoud werd er ook wel eens een hok afgebroken.
“Broeiers” (brandnetels) namen dan meestal bezit van het perceel.
We beginnen met de rij aan de kant van de Tsjerke-Buorren:
No 19:
Hendrik Boutsma (bargen), Jouke Bonsma (groente-fruit-trekhond), Durk Rodenhuis (allerlei), Steven Ploegstra (allerlei), Albert Blom (allerlei), Douwe Bierema (koeien), Cees Dijkstra (koeien), Tweede rij:
No 10: Klaas Sijswerda (allerlei), Sijbren van der Ploeg (allerlei), Reijer Mooi (allerlei),Uiltje Haarsma (allerlei), S Nieuwenhuis (allerlei),
Derde rij: No 1:
(pake) Harmen van der Brug (allerlei tevens braakhok), Brant Boonstra (trekhond en in de herfst ook nog een barg), bakker W. Zijlstra (allerlei), Hendrik Reitsma, man van Tsjitske, en zwager van Japke (geit en allerlei), Piet Bierema (koeien), kruidenier Sijbren Tichelaar (kêde), Sjouke de Haan (allerlei), Sije had er ook een hok.
Hij woonde in de dubbele woning, tegenover Joris Frietema en hield ook vogeltjes. (allerlei),
Overdwars stonden dan nog de hokken van Cees Dijkstra (allerlei), Michiel Terpstra (bok) en Joris Frietema (hennen).
Meerdere hokken hadden in de wintermaanden de functie van braakhok.
Mem vertelde wel dat pake Harm dan zaterdags tegen avond de “bundels” op een platte kruiwagen naar het “Waschlicht” bracht, bij boer Nammen Nammensma (nu Hearewei 7).
Mem was daar als schoolmeisje al bêrnefaam.
Nu in 2009 wonen Jaap en Marta Zaagsma daar met de kinderen.
Toen in 1949 voetbalvereniging A.V.C. werd opgericht, kwam het eerste voetbalveld achter de finnehokken.
Us meester (G.Hagedoorn) ging hier op zijn vrije middagen met anderen draineerwerkzaamheden verrichten.
In de vijftiger jaren traden hier ook de Wieringermeerruiters op.
Ook officiële touwtrekwedstrijden werden hier gehouden Waaronder de ploeg van Parrega tegen Sexbierum.
Bonne Bloksma was dan de commentator.
Tijdens hevige regenbuien werd vaak beschutting gezocht tussen de finnehokken.
De finne zelf was een ideale plek voor de jeugd om zich te vermaken.
De gevolgen van de grillige stromingen van eb en vloed, van pakweg 1500 jaar geleden, waren in het oude Mienskar nog zeer goed zichtbaar.
Vooral in het natte jaargetijde bleven grote stukken onder water staan.
Wat te denken van namen als de Dobbe, Trynbakster, Reinwettersleat, Baaisleat it Holle gat en de Bilgreppel ?
Je ziet je zelf nog, samen met Wieger van der Land door de Reinwettersleat lopen.
We haalden wadend, met de blote voeten in de klompen, reidhinnesten uit.
Van de eieren waren twee voor de eierverzameling.
De rest bakten we.
Ook het draakjefleanen was een geliefde bezigheid.
De volgende keer nemen we de woningen C en D nog even onder de loupe.
Vervolgens kuieren we langs huis E naar de tuinmanswoning van de pastorie. (22)
We hebben dûmny “syn skud” dan aan de rechterkant. (zie foto)

Tot dan.
Groetend, Harm Zaagsma
0517 591337.

Als Nijs fan Klaas Tjipkes Hibma (1909 – 1993)

Flaaksfabriek, siedhannel, en garage Norder.
De ondernemers Dorenbos, Westra en Zijlstra waren direct na de oorlog van ’14 – ’18, de stichters van de vlasfabriek.
Dorenbos had een mooie bouwkavel achter zijn café en zat reeds in de vlashandel.
Zo ook Harmen Westra.
Gelf Zijlstra was boer.
Toen de fabriek klaar was, moest er iemand gevonden worden om de boel draaiende te houden.
Dat was niet moeilijk, want wie was er nu geschikter dan Andries Norder?
Hij had zich helemaal verdiept in het draaiende houden van machines en motoren.
Andries werd dus machinist van de vlasfabriek, hoewel hij er nog wel enige werkzaamheden naast had.
Het verdere personeel hoefde niet van verre te komen, want er waren genoeg mannen in het dorp die alles van vlasbewerking af wisten.
Denk maar eens aan het “rûpeljen” en de werkzaamheden in de braakhokken.
Jammer genoeg kon de “flaaksfabriek” niet zo lang draaiende gehouden worden als de “bûterfabriek” aan de andere kant van de weg. want reeds in 1925, op 26 mei werden in het koffiehuis van E. Weima (nu de Harmonie) de Vlasfabriek en de machines provisioneel verkocht, waarna op 9 juni 1925 in het stationskoffiehuis van K.K. de Boer de finale verkoop plaats vond.
Maar het gebouw staat er nog en heeft een andere bestemming gekregen.
Want Rients Westra begon op de zolder met een zaadhandel.
De begane grond werd voor een deel gebruikt voor de (vlas) knopbrekerij.
En de plaats waar de grote motor stond werd de “fietsmakkerij”, waar Andries “foar himsels” begon.
Groot was de ruimte niet, maar toen iemand tegen hem zei: “Sisto hjir foar dy sels begjinne?”, antwoordde hij:
“Dit is it gaadlikste plak in it doarp om een garage op te setten, want hjir kloppet de polsslag fan it ferkear.”
Denk maar aan alle bedrijven er om heen: de Zuivelfabriek, met zijn aan en afvoer, het laden en lossen van de spoorwagons, Bakker met zijn dorsbedrijf, de kade met zijn aan- en afvoer van vrachtschepen het hele jaar door, de doorgaande weg naar Franeker en ga zo maar door. Hier was toen altijd leven en beweging.
Rients Westra liet voor zijn zaadhandel een nieuw pand bouwen, naast “het spoar” (nu schildersbedrijf Kuurstra Frjentsjerterein 11) Andries Norder werd eigenaar van de voormalige vlasfabriek, die vanaf toen “Garage Norder” heette.
De tijd voor 1940 werd wel de crisistijd genoemd, maar het kon het opkomende autoverkeer niet tegenhouden.
En Garage Norder heeft tot nu toe zijn bestaansrecht behouden.
In de oude fabriek werd een woonruimte gemaakt waar Andries en Lysbeth gingen wonen en waar later hun drie kinderen werden geboren.
De kinderen waren nog maar klein, toen Andries aan het eind van de oorlog kwam te overlijden.
Maar de zaak werd voortgezet.
De oudste dochter Liskje, trouwde later met Piet Nammensma, maar het bleef “Garage Norder”
We hebben het hier over “Seisbierrum Sûd”
Een oud inwoner die hier onlangs kwam aanfietsen zei: “Ik haw op’e lytse pleats wenne, mar wat is it hjir feroare”
De swarte leane kin ik suver net werom.”
Gelukkig stond er op it “Ald Stee” nog een boom die ik herkende, hij stond naast de nieuwe kuilbulten van Siebe Hofstra.
Inderdaad, er kan in 100 jaar veel veranderen, want in 1891 stond hier nog helemaal niets en de “Swarte Leane” (Juckema Leane) was een doodlopende weg. (De fietser was Koen Rienstra.)

Te nei meer.
K.H. 16-8-‘91

Tebek yn ‘e tiid deel 25b september 2009

We verlaten de Boerefinne en lopen naar de Tsjerke Buorren.
We zijn op weg naar de dubbele woning C en D.
De huisnummers waren 18 en 16. Om daar te komen gaan we tussen de huizen nummer 20 en 14 door.
Lange tijd waren die bewoond door fouragehandelaar Joh. van Vaals en gemeentetimmerman Wyger Turkstra.
Aan het eind van de steeg staan we voor de betreffende woningen C en D.
De zuidelijke helft was jarenlang het domein van Hendrik en Sybrigje Boutsma-Travaille, met hun zonen Klaas en Sybe.
Het hoofd van het gezin was arbeider en tevens een gedreven varkenshouder in één van de finnehokken.
Hij las de fokkersbladen en volgde vaak die adviezen op.
In de noordelijke helft, dus naast de woning van Klaas en Sjoerdje, woonden van 1952 tot omstreeks 1964 het gezin Jan en Griet Gerbranda-Feenstra.
Hun kinderen waren Durkje en Douwe.
Ook Jan verdiende zijn brood meestal bij boeren en tuinders.
Toen de functie van koster bij de “Greate-Tsjerke” vrij kwam, kregen hij en Griet die baan en betrokken de kosterswoning met verenigingsgebouw aan Tsjerkepaed 1.(nu de Terebint).
Toen in de jaren vijftig van de vorige eeuw door Rijk en Gemeente, flink subsidie gegeven werd voor woningverbetering, besloten de familie’s Boutsma en Gerbranda daar ook van te profiteren.
We kregen de opdracht om alle dakpannen te verwijderen en het jufferdak te voorzien van brandwerende asbestboordplaten, waarna dezelfde pannen weer aangebracht zouden worden.
Zoals gebruikelijk, dronken we bij de klanten koffie en thee.
Griet en Siep hadden het goed met ons voor.
Ze kregen elk drie koffie of theedrinkers.
We wisselden na het “genotene” dan ook uit wat voor lekkere “hapkes” we hadden gekregen. Zo doende werden die steeds groter en uitgebreider.
Het werd midden zestigerjaren steeds duidelijker dat deze huizen het veld moesten ruimen voor uitbreidingsplan “de Finne” Maar voor het zover was kreeg woning C, nog een bijzondere bewoner in de persoon van Boudewijn Guiljon, die zichzelf “de schaapherder van Sexbierum” noemde.
Om te weten hoe hij in Sexbierums “dreven” terecht kwam, moeten we ons even verplaatsen naar de boerderij, die aan “it War” ligt vlak voor het fietstunneltje, richting Franeker.
Foeke en Fokje Hofstra-Jukema hadden die pleats in 1965 betrokken.
De snelweg A31 was toen nog een denkbeeld.
Vlak bij de boerderij lag toen een houten brug over de Sexbierumervaart, want de veehouder had greidelân aan de overkant van het water.
Bovendien liep het binnenpaad van Lankum naar Getswerdersyl ook over die brug,zodat het onderhoud voor rekening kwam van gemeente en betreffende veehouder.
Het binnenpaad door het weiland werd weinig meer belopen, zodat het bijna niet meer zichtbaar was.
Wie schetst dan ook Hofstra zijn verbazing, toen hij vanuit de keuken in december 1967 daar een schaapherder met een dertigtal schapen en een zwarte hond richting de brug zag naderen.
Komt dat daar wel goed?
Raken ze niet te water als ze tegelijk over de brug willen? Integendeel.
Eén bevel van de herder aan de hond, één beweging met de stok en ze liepen netjes één voor één onder de stok door via de brug richting de boerderij.
Wie was deze zwerver met pet op en laarzen aan?
Hij rook lang niet fris en zijn jas stond stijf van het vuil.
Hij liet je niet lang in het ongewisse.
Zijn voorvaderen waren ook al schaapherder.
Maar dan op de Zeeuwse schorren en slikken. Hij kwam lopend van Sint- Philipsland zonder enige bagage, was 63 jaar oud en zwierf al meer dan 30 jaar in weer en wind.
De verhuur van zijn woning werd geregeld door een notaris.
Hij was stokdoof, sliep het liefst op een bos stro en vooral niet op een bed.
Zijn zwarte hond Lot was zijn trouwe levensgezel.
Zijn voedsel bestond hoofdzakelijk uit wat oud brood en uit maaltijden die hij met een zielig verhaal in Zeeuws dialect bij de mensen wist los te peuteren.
Zo kreeg hij dan ook onderdak met zijn kudde in het lytshûs van boer Hofstra.
Toen die op een morgenvroeg eens een kijkje ging nemen en met de hooivork in het stro prikte gromde Lot gevaarlijk.
In december werden de eerste lammeren al geboren want de ram liep het hele jaar in de kudde.
Zo zag je hem de weken daarna langs ‘s Heeren wegen zwerven. (zie foto), de schapen al grazend in de bermen.
Boudewijn zelf heeft toen enige tijd de nachten doorgebracht in de leegstaande woning aan de Tsjerke-Buorren.
De vloeren lagen er al gedeeltelijk uit.
Een stuk vloerkleed in de hoek van de kamer was zijn legerstede.
Ik kreeg de gelegenheid een kijkje te nemen, omdat hij tot twee keer toe ’s avonds onder etenstijd bij ons aan de deur kwam.
Hij zei dan: “Ken je me nie? ken je me nie? ik ben de schaapherder van Sexbierum.”
Hij kwam dan met de smoes dat hij de sleutel verloren had.
De voet kwam dan direct tussen de deur. De bedoeling was dat hij mee wilde eten.
Met een stevige schroevendraaier opende ik dan zijn deur en maakte hem duidelijk dat dit de laatste keer was.
Foeke Hofstra vertelde me ook nog dat hij bij Jan Kekkes (Bruinsma) is geweest.
Wie nog meer wil weten kan dat op internet vinden in de Leeuwarder Courant van 21 december 1963.
Het is de bedoeling dat we de volgende keer naar de woning van Cees tûnman gaan.

Tot dan.
Groetend: Harm Zaagsma.

Tebek yn’e tiid deel 25c november 2009

We spraken de vorige keer af dat we naar de woning van de familie Cees Tûnman zouden gaan. (nummer 22 op de plattegrond tekening)
Dat is ongeveer op de plaats waar de pinautomaat bij het dorpshuis nu staat.
Het kruis op foto 1 is nu de T kruising van Tsjerke Buorren en Skoalstrjitte.
We staan dus met de rug naar de Nije Buorren toe.
Eind jaren veertig woonden de fam. Elle Gemser en fam. Jac. Miedema in de woning aan de linkerkant.
Achter het ijzeren hek (links) was het hiem van smid Pieter Leijen en daarna tot ongeveer 1955 van smederij Bearda.
De woning die u achter de kastanjeboom ziet, was het schoolhuis van de bewaarschool.
In de linkerhelft woonden o.a. koster Hanenburg, Gosse Huizinga, Gerrit en Reintje Jellema en Jochem en Liepy Postma.
Aan de rechterkant.(foto 2) woonde de hoofdleidster van de bewaarschool juffrouw Saartje Miedema.
Vanaf 1957 werden Geeske Norder-Bonsma met de kinderen, Japke, Jelle en Maartje de bewoners.
Adjudant Hindriks is bij dit gezin nog een tijdlang in de kost geweest, voordat hij het politiebureau op Terp 8 met zijn gezin betrok.
De fam. Mulder-Scheffer was hier ook nog bewoner voordat het begin jaren zeventig afgebroken werd.
Huis E, werd door Joris en Tet Frietema-Post bewoond.
Hoe de voorouders van Joris aan hun achternaam gekomen zijn, is mij niet bekend.
Bij mijn weten werden er in Friesland, in de tijd van Napoleon, nog geen gefrituurde bintjes in een puntzak verkocht.
Wel weet ik dat de Frietema’s hier vroeger een groentezaak hadden.
Later was hij gardenier en had een paar koeien en een kedde in het hok tussen zijn huis en de pastorietuin.
Tegen dominee zijn “skud” lagen in de wintermaanden meestal wat voederbieten en een bultje bietenloofkuil, want eigen opslagruimte had Joris eigenlijk niet.
De halfblinde, zwarte hond Pollo, kwam je hier ook vaak tegen.
Hij liet zich dan gewillig door de kinderen aaien.
Om bij de ingang van de bewaarschool en de woning van Cees Dijkstra te komen, moest je bij de kastanjeboom dus rechtsaf.
De breedte van de doorgang zal zo’n 2.75 meter geweest zijn denk ik.
Dit was dus ook de aanvoerroute van het wintervoer voor Joris zijn vee.
Johannes, de jongste zoon, werkte wel bij boer Landstra, maar hielp ook zijn heit wel bij het lânwurk, o.a. op het perceeltje waar nu de stinsentuin van molenaar Sybe Palma floreert.
Het zal ongeveer 1956 geweest zijn, dat de kerkvoogden van de Nederlandse Hervormde Gemeente een stokje wilden steken voor de aanvoer van bieten e.d. vanaf de Alde Buorren en de Rottefalle.
Het pad was n.l. eigendom van de kerk.
Dorpstimmerman Zaagsma kreeg opdracht om midden op het pad een betonpaal te plaatsen.
Dries Faber en ondergetekende moesten de klus klaren en plaatsten de paal.
We hadden direct wel in de gaten dat de paal er voor de nacht weer uit zou zijn.
Zo is het ook gegaan.
De latere postloper wist er wel raad mee. Hoe moest hij anders het vee verzorgen? Na zo’n voorval heb je het als gemeentelid, met de kerk wel even gehad.
We lopen nu over het pad in oostelijke richting.
We hebben de pastorietuin nu aan de rechterkant en even later de grote zandbak van de bewaarschool aan de linkerzijde.
We staan nu voor de tuinmanswoning van de hervormde pastorie.
Rechts zien we nog een paar finnehokken.
Deze foto zal omstreeks 1910 genomen zijn. Rechts staat Willem Romkes.(1848-1931)
Dit was o.a. de pake van Fokke, Willem, Johannes en onze schoenmaker Samme de Vries.
Links staat zijn dochter, Antje Romkes(1887-1973).
Ze zou later trouwen met Tjepke de Vries(1884-1943) de ouders dus van bovengenoemde jongens.
Toen de foto genomen is, was de mem van Antje, Alida Romkes-Peschar (1844-1905) al overleden.
De fam. Romkes kwam van oorsprong uit de buurt van Meppel.
Hoe kwamen ze in deze contreien terecht?
Deze zeer kundige hovenier had werk gekregen bij het grote buitenverblijf met boerderij wat nu Hoarnestreek 5 Sexbierum is.
In mijn jongensjaren woonde Blanksma daar. Romkes bewoonde het tuinmanshuis, Hoarnestreek no 3.
Bûthusman Marten (Doedesz) Dijkstra, zijn vrouw Afke en de kinderen Saakje, Doede, Boukje enz. woonden daar in de jaren veertig en vijftig.
Na Seerp en Thea Jukema-Westra, woont nu hun zoon Jelle op de boerderij no 5.
Rond 1900 waren er bij dit buitenverblijf nog grote sier en moestuinen, waarbij we de kruidentuin en de druivenkassen niet moeten vergeten.
De zeer bedreven Romkes had hier de dagelijkse leiding.
Eigenaren en bewoners van dit soort kasteelachtige onderkomens konden in die tijd, soms veel van hun personeel verlangen.
Op een zondagmorgen, begin 1900, had het rijtuig klaar moeten staan, want de fam. wilde een bezoek afleggen.
Maar Romkes die hiervoor had moeten zorgen, was naar de kerk gegaan, zodat mijnheer zelf de paarden moest inspannen.
De gevolgen waren groot.
Ontslag op staande voet volgde, en de woning moest worden ontruimt.
Het oude gemeentehuis in Sexbierum.
(Alde Buorren 4-6-8en10, was toen net verhuisd naar Walburga State in Pietersbierum.
De fam. Romkes mocht zijn intrek nemen in de voormalige politiekamer.
Later verhuisden ze dus naar het tuinmanshuis wat bij de hervormde pastorie hoorde.
Harke Hibma, die me het één en ander over Romkes vertelde, liet me weten dat zijn heit, de tuinder Tjipke ook veel van deze vakman geleerd heeft.
Cees K Dijkstra (1903-1964) en Sijke Dijkstra-Travaille (1904-1966) betrokken begin twintigerjaren dit huis bij de finnehokken.
Hun kinderen, Klaas, Geeske, Liskje, Siepy, Liepy, Siebe, Hieke, Jetske, Cees en Sijke groeiden hier op.
Cees Dijkstra was werkzaam als gardenier, hovenier, tuinder, zowel op koude grond als in koude kas.
Als kinderen mochten we van heit hier in het voorjaar, voor ons eigen tuintje, een paar zakjes bloemzaden kopen.
Zestig jaar geleden, plantte hij bij ons in de tuin, appel, peren en hulstbomen.
We plukken er nu de vruchten nog van. Ook, ”Ut it deiboek fan Cees tûnman” viel bij de lezers van Silhouet in goede aarde.
Hun jongste zoon Cees en zijn vrouw Antje buorken er nog tussen 1966 en1972.
Er kwamen ook nog nieuwe kassen welke een aantal jaren later plaats moesten maken voor dorpshuis “it Waed” Auke T Swart en Anneke Tanja trouwden in 1972 en brachten hun eerste huwelijksjaren in dit huis door.
Ze hebben er nog goede herinneringen aan.
Een protte smoute plakjes ût en bij ûs doarp binne fuort, herinneringen bliuwe.

Oan’t de oare keer.
Groetnis: Harm Zaagsma.
0517591337
hzaagsma@planet.nl

Ald Nijs fan Klaas Tjipkes Hibma (1909 – 1993)

Stasjonswei en Spoorrûntsje
Als men uit ons dorp richting Franeker gaat, dan splits de weg zich bij de Stasjonswei in tweeën. Rechtdoor, naar Franeker en rechtsaf, richting het oude stationsgebouw en de Juckemaleane.
Tussen deze wegen, lag vroeger een driehoekig stuk bouwland van plm. ± 1 hectare.
De andere grens werd gevormd door de sloot die begon bij het begin van de Juckemaleane en hij liep door tot het Frjentsjerterein tot achter het huis van fam. J. Noordenbosch (no. 16).
Dit stuk land was van de Hervormde Kerk.
Dwars door dit stuk land kwam dus de ‘spoardyk’.
Ook langs de Stasjonswei liep een sloot (later Westra syn sleatsje) wat nog steeds aanwezig is.
Bovendien stond er op de wal een elzenhaag.
Toen het spoor er was behoorde de ene helft van ‘it moargen’ bij het spoor, terwijl de andere helft ‘Tsjerkelân’ bleef.
Us pake en letter us heit Tsjipke hawwe it stik lân fan goed in pounsmiet jierren brûkt, tot oan ‘e tiid dat der huzen op boud binne.
Toen Geert Pols er in 1926 een huis op liet bouwen, (Frjentsjerterein no. 10) was de streek vol.
Het achter zijn huis gelegen bouwland van ± 10 are heeft Geert Pols eerst nog in gebruik gehad.
Later kreeg de Fa. Westra hier een loods op met een woning voor Klaas Westra ernaast.
Het ‘Spoorrûntsje’ was nu compleet.
Maar het gezegde ‘Niets is hier blijvend’ kunnen we ook hier toepassen.
Want de naam ‘Spoorrûntsje’ is bij de jongere generatie alweer verdwenen.
Wanneer de ‘fabriekshuzen’ (Statsjonswei 12 en 14) gebouwd zijn weten we niet precies, laten we het maar houden op ± 1900.
Oorspronkelijk waren het 4 woningen.
De omgeving van ons ouderlijk huis was een ideaal ‘boartersplak’: het station, de spoorheuvel, het terrein van de bûterfabriek, overal lagen wel spullen en materialen om te klimmen, sideplakboartsje, touwdounsje, tikboartsje, bikkelje, hinkelje, hoepelje en neam mar op.
Natuurlijk werd je wel eens van de spoorbiels afgejaagd door Sibe v/d Pol.
Of werd je door de fabrieksarbeiders van het hiem verwijderd.
We hoepelden ook wel eens met een groep van zo’n 20 jongens en famkes van Sexbierum naar Oosterbierum.
In de ûngetiid stiekem achter bij het bintou op klimme was ook spannend.
Je lifte dan als koning mee boven op het hooi of het graan, op de “heiweinen”.
Ook stond er op het ‘hiem’ van het spoor nog een houten loods waar Hindrik Mollema de heit van Rinse en Douwe Mollema en de pake en oerpake van ‘Radio Mollema’ uit Franeker zijn fietsen voor de handel, die van ‘het spoor’ kwamen opgeslagen had.
Dat kon nog, omdat de mensen niet mochten stelen. Nu wel dan?
K.H. 8-11-1991
Tenei meer.

Tebek yn’e tiid deel 25d. februari 2010

We komen nog even terug op het vorige stukje.
Henk en Sieta Hettema (Visko) reageerden nog.
Voordat het bewaarschoolhuis in 1971 afgebroken werd, woonden zij ook nog een jaar in die woning aan de noordzijde.
Verder vertelde Henk, dat jeugdsoos “De Mir”zijn oorsprong had in het huis van Joris Frietema.
Toen ik over DAT huis mijn twijfels had, gaf hij mij de raad om met Afke Stoer te bellen.
Die wist er wel meer van.
En zo was het ook.
Tussen Frietema en de Alde Buorren, waren nog twee kleine woninkjes.
De meest westelijke, op de platte grondtekening met G aangegeven, is o. a. bewoond geweest door fam. Jan Zijlstra-Travaille, o.a. Teije zijn ouders.
Ook de fam. Jac Tichelaar-Peet Frietema woonde er.
Toen het na verloop van tijd (in 1959) onbewoonbaar werd, is het nog ouderen soos geweest.
Door de oudere mannen werd hier o.a. gedamd, geschaakt en natuurlijk veel gepraat en gerookt.
(Doordat ik voor het archief enige tijd geleden van Bouwe Tjallingii een stapeltje oude “ Barradiel Meienoar ien” kranten gekregen had, kunt u onderaan dit stukje, een paar aardige krantenknipsels uit die tijd lezen.)
Bij mooi weer gingen ze ook wel met een man of tien buiten het dorp een kuier maken.
Ze namen dan wel de hele breedte van de weg in beslag.
Oud-schipper, Frederik van der Meulen, die toen aan het Molepaed woonde, was er met zijn zoon Philippus ook wel bij.
Flip die een verstandelijke handicap had, trok dan een houten speelgoedauto achter zich aan, waarvan de wielen al tot aan de laadbak afgesleten waren.
Onderweg, tijdens een petear zei hij eens (met zijn “hease” stem) tegen Jabik Sippesz (Hibma), die een chronische keelaandoening had: “Wat bist do heas Jabik ju” (je hoort het hem zeggen).
Jabik, die agent van het ziekenfonds was, werd ook wel Jabik coupontsje genoemd.
Hij woonde aan de Sixtuswei.
Tussen deze bejaardensoos en het huis van Joris Frietema, zat nog een klein huisje, op de tekening aangegeven met F.
Dit was eigendom van de Gereformeerde Diakonie.
De bôlkoerrinster Jintsje fan Houkje Bierema woonde er, tot ze in 1956 overleed.
Hiltsje Terpstra-Bierema van Terschelling vertelde me dat het in de verte nog familie van hun was.
Het lytse wyfke had het niet breed.
Ze kwam dan ook in een graf van de Diakonie.
In die tijd niet ongewoon.
Ik kan me haar nog goed herinneren.
Bijgaande foto spreekt boekdelen.
Oud historica en dorpsgenote Geertje Postuma, (1914-1996) dochter van postkantoorhouder en dorpsfotograaf, Sjoerd Postuma, beschreef haar zestien jaar geleden in ons blad ,Silhouet. Ze vertelde het volgende:
“Jintsje fan Houkje” mei de bôlekoer.
Dizze mem en dochter wennen yn ien fan ‘e hûskes fan it streekje op wei nei de “bewaarskoalle”.
De namme wit ik net mear, at it al in namme hie.
Jintsje, mei har rûne rêchje fan it bodzjen hie behalve har bôlekoer, thûs ek noch in bytsje nearing.
As ik sneons bij har kaam om in healpûn koekjes en tsien soeskreakelingen, dy ’t fan in Frjentsjerter koekjesbakker kamen, dan kamen de grutte trompen en ‘e bussen fan in hege planke yn it lytse gonkje, wylst se oanienwei redenearre oer âld en nij.
Mar tagelyk waard der rekkene, dat siet goed yn har kopke…..
En sa krige ik te hearren, al krimmenarjend: “Och, och, dat is my hjir wat mei dy smoarge hûnen.
Dy skite faak flak foar myn doar.
’t Is allegearre hûnebulten.
Fjirtich en fiifenfjirtich is fiifentachtich, no?
Ik betelle har dan har koekjes en kreakelingen en sette mei myn tas fol lekkers ôf.
Oan dy hûnebulten tocht ik mar net mear nei.
Frou G. Postuma.
Jintsje overleed in 1956.
Na die tijd heeft er waarschijnlijk nog een ander gewoond.
Maar wie?
Als iemand het weet, dan graag even een berichtje. Het zou een Idske geweest kunnen zijn, want toen door veel zelfwerkzaamheid, de huisjes F en G aan elkaar verbonden waren, werd het onderkomen volgens Afke Stoer, gekscherend “it widske fan Idske” genoemd.
De ” pakesizzer ”van (armmeester/polysje de Jong 1892-1973),Taeke Groeneveld, die toen een functie bij spuitbussenfabriek, Enna-Aerosols had, maakte nog foto’s of filmbeelden van de verbouwing, die met een “protte wille” door de jeugd uitgevoerd werd.
We moeten nog even vermelden dat het echtpaar Willem en Riekje Nieuwhof, voor ze het huis aan Liauckamaleane 3 te Pietersbierum betrokken, in het huis van Joris Frietema gewoond hebben.
Het waren de ouders van o.a. kruidenier Frans Nieuwhof en Jannigje Zaagsma-Nieuwhof.
De foto met het “hynder” komt uit een oude “Fryske Groun”
Op de achtergrond zien we het bewaarschoolhuis met de kastanjeboom.
Helemaal rechts is nog net een stukje dakgoot van de bejaardensoos zichtbaar.
Boven de deur kwam toen nog een plank met “Us Mienskipshûs”erop.

Groetend: Harm.
0517 59 1337.
hzaagsma@planet.nl

Tebek yn ‘e tiid deel 25e april 2010

We komen nog even terug op:
Wie was Idske van het widske? (degene die na Jintsje van Houkje in het diaconie huisje woonde)
Volgens Wypkje Wijbenga-Stoer, was haar achternaam Boersma, was ze ongehuwd, en familie van Ruurd Stellingwerf.
Het klopte allemaal.
Het was de muoike van o. a. Ale, Oenze en Teake Stellingwerf.
De heit en omkes van Ruurd Stellingwerf

Bij het vorige stukje schreef de fotograaf van de “Fryske Groun”over “den smidshoek”.
Waren er dan meer smederijen op de Alde Buorren?
Van 1920 tot 1938 in elk geval wel.
Pieter Jochem Leijen en later H.J.Bearda woonden en werkten op de Alde Buorren no 9.
De oude Openbare Lagere School, waar Bearda de smederij in had, was Skoalstrjitte no 1.(in de volksmond: Skoalsteech)
Op foto no 8 zien we het bedrijfsgebouw van P. Leijen.
Het opschrift aan de Alde Buorrenkant luidt: P.J.LEIJEN GED. HOEFSMID.HANDEL IN LANDBOUWWERKTUIGEN & RIJWIELEN.
De brede deur,geheel rechts, met een halve meter verder het pishoekje, zagen we ook op de afbeelding van de vorige keer.
Hier werd toen het hynder beslagen.
Op bijgaande plattegrond heb ik de bejaardensoos,(G) en de woning van Jintsje van Houkje,(F) ook nog even aangegeven.
De Herv.Pastorie was no 11.
Op naar de andere smederij.
Op Alde Buorren 24 woonde Bonne Bloksma.
No 26 en 28 zijn o.a. bewoond geweest door Auke Bonsma en Sijtse Goudberg.
No 30 stond bekend als boekhandel “Minne Aukje”(Wed. M. Dijkstra) Aukje was dus geen slechte vrouw.
In 1920 woonde en werkte smid J.G.Faber nog in het pand 26 en 28.
Een rekening uit 1923, aan ûs heit, getuigd hiervan.
Smid T. Ferwerda nam deze zaak aan de Alde Buorren, later over.
De grote betonplaat, voor dit perceel, was 40 jaar later nog steeds te zien.
In 1938 nam Ferwerda zijn intrek in het voormalige Armenhuis aan de Kade.
Het stond in onze dorpen bekend als “Brussel”, omdat in de Eerste Wereldoorlog,tussen 1914 en 1918, Belgische vluchtelingen er hun intrek namen.
Ten oosten van”Brussels Brêge” was de lokatie.
In 1999 stond het bekend als Kade no 19.
Maar volgens Anne Wissmann, is de nummering anders geweest toen de Kade nog maar aan één kant bebouwd was.
In het programmaboekje van de “Liauckema Feesten” in 1938, toen het 40 jarig regeringsjubileüm van koningin Wilhelmina gevierd werd, maakte Ferwerda o.a. de verhuizing wereldkundig. (zie advertentie ’s Ferwerda en Bearda)
In 1939 werden wegens groot succes deze feesten nog eens gehouden tijdens een landdag van de “Bijzonder Vrijwilligen Landstorm”.
Op de rekening van smid Leijen aan Zaagsma, zien we dat in 1922 nog slechts één keer per jaar een nota werd gestuurd.
Ongeveer 20 jaar later werd dat één maal per kwartaal.
U ziet dat deze aflevering wat meer afbeeldingen, en wat minder tekst heeft dan vorige keren.

Oan ’t de oare keer. Harm.

Ald Nijs fan Klaas Tjipkes Hibma (1909 – 1993)

Stasjonswei no 1.
Deze woning is de jongste.
Met de nummering is men eigenlijk op het verkeerde eind begonnen.
Het had voor de hand gelegen dat het Station nummer 1 was geworden.
Het huis waar Simon en Janke wonen, is gebouwd in dezelfde tijd als de “flaeksfabryk”.
Voor de bouw van nummer 1 stond dit perceel bekend als “it keatslân”, en hoorde het bij het café, dat later bekend was als het “Stationskoffiehuis.” (Reeds eerder beschreven.)
Zoals op meerdere plaatsen in Fryslân, organiseerde de kastelein er de kaatswedstrijden.
Want ook de grond waar de flaeksfabryk later op stond, behoorde immers bij hetzelfde café, zodat het een aardig veldje moet zijn geweest.
Het was omheind met een hek en aan de achterkant stonden bargehokken, want het huis nummer 1 werd gebouwd voor “slagter Tsjepke Gratema”.
Het huis was niet groot, maar men kan zien dat er later een stuk is aangebouwd.
“Alde Tsjepke” hebben wij nog wel gekend. Het was een grote man, die doof was.
Maar hij hield er wel van om aangesproken te worden.
Als ûs heit Tsjepke tegen kwam, hield hij zijn hand even bij het oor.
Dat was het teken dat Tsjepke zijn koperen “sleef” uit de “binnenbûse” moest halen en aan zijn oor moest zetten.
Na Tsjepke Gratema s.r. kwam Tsjepke Gratema jr. er te wonen.
Deze was “gernier”. Aardappelen, groente en bloembollen waren zijn belangrijkste producten.
Zijn vrouw Aukje hield kostgangers, want pendelen en de daarbij behorende files waren toen nog niet aan de orde omdat “het” vervoermiddel de fiets was.
Na de oorlog, begin jaren vijftig, heeft Tsjepke het huis verkocht en zijn ze verhuisd naar Holland.
Later kwamen ze weer terug en hebben ze nog in Franeker gewoond.
We zullen niet al te lang stilstaan bij alle opéénvolgende bewoners, maar we kunnen wel schrijven dat we aan Tsjep en Auk goede herinneringen bewaren.
Huis nummer 1 is later bewoond geweest door de fam. Johannes en Trijntje Post.
Johannes was vaste arbeider bij de Jong aan de âlddyk, maar toen zijn zonen groter werden, begon hij met een “fuormanderij mei hynders”, die later uitgroeide tot een loonbedrijf.
Toen bleek dat er te weinig ruimte was, zijn ze verhuisd naar het voormalige Stationskoffiehuis.
Simon en Janke zijn toen op nummer 1 komen wonen.
De Dijkstra’s waren in combinatie met Dorenbos al jaren bekend als vrachtvervoerders, met schip, motorboot en veepraam.
Ze pasten zich aan bij de veranderende tijd en zijn doorgegaan met vrachtauto’s en veevervoer.
Het is al een aantal jaren geleden, het was de tijd van burgemeester de Roos, dat er een dorpsbijeenkomst was op de bovenzaal van de herberg, uitgaande van de gemeente Barradeel. Men wilde van de dorpsgemeenschap weten wat er gebeuren moest om het dorp vooruit te brengen en leefbaarder te maken.
Wat het meest naar voren kwam was: sportvelden, subsidie voor kleedkamers enz.
Iemand uit de zaal zei daarop: Maar de broodwinning dan, moet die niet voorop staan? Want alles moet eerst verdiend worden.

K.H. 29-08-’91 Tenei meer.