“Liever het vrije Wad, dan onder de knoet van een baas”

Er werd in een “regel” gevist Dat is een rij van paren fuiken die van een hoofd in een rechte lijn, haaks op de zeedijk stonden. Een regel was eigenlijk een gemeenschap van vissers, een zeer hechte en gesloten groep. Een nieuw lid, werd alleen toegelaten wanneer hij de rechten van een overleden lid had gekocht.
In het vroege voorjaar (begin februari) kwamen de vissers op” lotersdag” bijeen. Dat samenzijn vond onder andere plaats in een kroegje op Koehoal (Barradeel) en op de Westhoek (Het Bildt) in de “keet”een houten gebouwtje waarin alle bezittingen van de regelvissers werden opgeborgen met uitzondering van de fuiken en boten die thuis werden bewaard. Er werd geloot om de plaatsen in de rigele. Dat gebeurde op verschillende manieren met houtjes op papiertjes met nummers en of het merkteken van de vissers erop.
De haringfuik onderscheidde zich in principe nauwelijks van bij andere vormen van visserij gehanteerde fuiken. Ook hier een kegelvormig net,dat door hoepels van oplopende omvang werd opengehouden. De haringfuik kende vier hoepels waarvan de grootste een middellijn van ongeveer 2 meter had . Die fuiken werden door de vissers (’s winters) zelf gebreid. Een ouderwetse haringfuik zat honderd uren “breidzjen”in. Een fuik, mits ieder jaar goed onderhouden(getaand), kon zo’n tien jaar mee.
De fuiken werden als regel maar een keer per dag ge4leegd (het “fandeljen”). De boten vertrokken soms groepsgewijs, soms individueel. In elke boot stonden twee man. De man achter in de boot stuurde en bewoog de boot voort met de kloet. De man voorin maakte de fuiken los en vast, maar kreeg daarbij hulp van de man achterin. De gevangen vis werd in de keet (Westhoek) of de kroeg (Koehoal) afgeslagen en daar door de vishandelaren uit Harlingen gekocht en in viskorven op de wagen vervoerd. Ook werd de haring in gerookte toestand (bokking) door de vrouwen en kinderen van de vissers in de dorpen uitgevent.
De regelvisserij is nooit een rijk bestaan geweest, al wordt er rond 1900 van “bloei’ gesproken. Na 1920 neemt de betekenis tamelijk snel af en als in 1932 de Afsluitdijk tot stand komt, betekent dat in feite ook de doodsteek voor deze typische wadvisserij. Nog even bloeide de zaak op toen de haring de doorgang naar de Zuiderzee versperd vond en langs de kust uitstroomde. Deskundigen hadden het al voorspeld: in 1938 was de haring totaal verdwenen.
Daarmee kwam er definitief een einde aan de regelvisserij op de noord-Friese kust. De uitgerangeerde vissers zagen zich genoodzaakt het oog nu nu landinwaarts te richten. Werken bij de boer, ruilverkaveling, dijkaanleg en –onderhoud,enz. Toch zijn er enkele “wad-ratten”, die het niet hebben kunnen laten. Mannen met teveel zout in het bloed om het “vrije wad”in te ruilen voor “de knoet”van de boer of baas. Friesland Post speurde de dijk af en vond Dirk Bouma, telg uit een oud visserslaag, in een tamelijk ongerept dijkhuisje bij Tzummarum en in Sint Jacobiparochie- ook al zo’n voormalig vissersbolwerk- ontdekte uw verslaggever de gebroeders Dijkstra. Mannen die het wad kennen als hun broekzak en er- behalve ’s winters- bijna dagelijks vertoeven. Artikel Friesland Post

Bron: Lieuwe Heeringa.