Bij foto: De fuiken gaan ook in zachte winterperioden de Waddenzee in.
Regelmatige controle is dus op z'n plaats. De "bedrijfsruimte" lijkt tamelijk vol...

Dirk Bouma: "Poere is het mooiste wat er bestaat”

Boven Tzummarum, slechts van de zee gescheiden door de dijk, staat de stulp van Dirk Bouma (55). Het is een van de weinige dijkhuisjes die nog niet werden geofferd aan de restauratie- en recreatiedrift van draagkrachtige landgenoten of welgestelde oosterburen. Een lage zoldering met bijbehorende balken, alsmede de ramen en vensterbanken op schaal geven nog duidelijk weer hoe ontoereikend de woonruimte in vroeger dagen voor de dikwijls grote gezinnen moet zijn geweest.
Dirk Bouma is daar geboren, getogen en zal er - als het aan hem ligt - z'n voeten ook rechtuit steken. Als kind al wist hij dat het Wad en de visserij hem nooit meer los zouden laten. In tegenstelling tot zijn twee broers had hij - evenals zijn vader - het echte zoute bloed in zijn aderen. De enkele jaren durende onvrijwillige onderbreking van zijn leven aan de dijk na de oorlog moeten voor hem dan ook een hel zijn geweest, zoals verderop nog zal blijken.
Als jongen van een jaar of 10 beleefde hij het stervensuur van de regelvisserij, waarmee zijn vader tot dan toe een karige boterham voor zijn gezin verdiende. Hij herinnert zich nog als de dag van gister dat de ”hearringboat” van zijn vader zee introk om de fuiken te legen. Van de toenmalige armoede herinnert hij zich weinig. ”Ach, je hadden altijd wat te eten. Vis was der altijd, de ene keer meer, de andere keer minder.
Verder ruilden we bij de boeren in ”e buurt vis voor eerdappels en butter.”

Toen de regelvisserij aan het eind van de jaren dertig onder invloed van de Afsluitdijk definitief was geliquideerd, werd vader gedwongen op een andere manier aan de kost te komen. Zoals veel gedupeerde collega's betekende dat een baantje als dijkwerker en/of als los arbeider, meestal bij de boeren in de omtrek. Dat betekende geenszins dat er niet meer werd gevist.
Tussen de bedrijven door trok vader zo vaak als het maar kon naar zee. Met fuiken en ander viswant werd het oude vak voortgezet. Kort daarop veranderde de situatie opnieuw.
De oorlog brak uit. Er mocht niet meer met de boot worden gevist en om er zeker van te zijn dat het vaartuig ook niet stiekem werd gebruikt, schoten de Duitsers er een aantal gaten in. Het weerhield Bouma senior er niet van van zijn wad weg te blijven. Dirk:- "Die gatten hew we wat blik overheen set en we ; visten in feite gewoan deur. Die Dutsers " hadden dat wel yn 'e gaten. Vlakbij ons hadden de mannen namelijk een bunker yn 'e dyk. Mar die lui deden 'm niks. We sorgden der wel voor dat se genoeg vis kregen."
Toch liep het op een gegeven moment mis. “Hier an 'e dyk sat ok een verkearden ien en die bracht it over an 'e kriegsmarine yn Harlingen. Toen is 't wel even spannend weest. De ouwe moest eerst naar Harlingen en toen op 'e trein naar Groaningen. Daar is de SS met `m bezig weest. Heit hield vol dat we die Dutsers an 'e dyk een soad vis gaven en dat het 'm redden, mar visse met de boat was der niet meer bij."
De boot was dus taboe en werd bovendien in beslag genomen. Vader en zoon Bouma waren echter niet voor één gat te vangen. "Van juthout timmerden we een vierkante bak van 1 bij 3 meter. As it niet te hard waaide kon dat ding it 'm ok wel doen. Met stil weer kin je met een matras de see wel op, sei heit."
Er werd dus nog steeds gevist. Dat was bepaald niet zonder gevaar, want de Duitsers oefenden regelmatig met afweergeschut.
Dirk: "Mar heit was as it goed bite wu niet te houden. As er an 't vissen war en die Dutsers skoaten met die granaten, dan set er de vetpanne omkeerd op syn kop. Soms vlogen de skerven by 'm yn 'e bak."
Dat werd ook vader Bouma op een gegeven moment te link en mem haar gebeden werden eindelijk verhoord. De laatste oorlogsjaren beperkten de Bouma's zich tot de jutterij, al moest ook dat omzichtig gebeuren. Dirk herinnert zich dat ze eens een vat dieselolie verschalkten en dat was toen wat waard! Het vat werd eerst uit zee gevist daarna onder schelpenzand begraven en tenslotte – zonder dat de Duitsers er iets van in de gaten hadden - over de dijk naar de thuishaven gesleept. De olie werd geruild voor een wintervoorraad aardappelen, veel boter en meer van die zaken.

31/2 jaar Veenhuizen
Toen de oorlog voorbij was haalde de familie Bouma opgelucht adem. Er kon weer "normaal" gevist en gejut worden, gekombineerd met ander "los werk." Dirk bereikte de "militaire leeftijd" en werd opgeroepen het land te dienen. Hij werd in Steenwijk gelegerd, waar hem op een gegeven moment werd opgedragen zich klaar te maken voor inscheping naar "Indië". Daar was stront aan de knikker en om in zo'n warm, en vreemd land, zo akelig ver van de dijk, de kans te lopen met een vijandige patrouille in aanvaring te komen, lokte Dirk in het geheel niet aan. Hij dook onder in Minnertsga en meldde zich pas weer toen de kans op inscheping naar toenmalige overzeese gebiedsdeel verkeken was. De krijgsraad doet uitspraak: 31/2 jaar Veenhuizen. "Dat was hard werke voor vijf centen per dag," herinnert Dirk zich. "Mar die tyd kom ik wel deur, docht ik. Droog war it daar wel boven in Drentel" Toch was Dirk eerder thuis dan hij toen durfde hopen. De kroning van Juliana tot koningin was daar debet aan.

Dirk keerde spoorslags terug naar de dijk. Hij werkte daarna als monteur bij een garage, zwoegde in de ruilverkaveling en bij de boer, maar bleef het wad en de dijk trouw. Ook toen zijn vader en moeder kwamen te overlijden.
Dirk woont vanaf die tijd alleen in het dijkshuisje. Heeft hij er nooit aan gedacht het stulpje met een vrouw te delen? Dirk haalt de schouders op. "Ach, ik hew der wel es an dacht. Alleen is ok mar alleen. Op een of andere manier is 't er niet van kommen. En wie wil hur hier nou delgeve? Dat mut ok aparten ien weze."
Omdat het verscheiden van zijn ouders noodzaak van vaste inkomsten minder noodzakelijk maakte, zei hij zijn laatste baas al in 1970 vaarwel. Hij is nu de enige in de wijde omtrek die nog officieel als beroepsvisser staat geregistreerd. Zijn 9 meter lange gemotoriseerde sloep draagt officieel het kenteken BAR 16, hoewel Dirk zich niet herinneren dat het er ooit op heeft gestaan.
Als er in een haven - zoals vorig jaar op Vlieland - al eens naar wordt gevraagd, zegt Dirk: "Ik hew der overheen verfd, maar ik set it der nog wel es op."
ln de zomer scharrelt hij z'n kostje bij elkaar met vissen en 's winters doet hij allerlei klusjes. Zo staat er momenteel, benevens zijn eigen vaartuig, nog een sloep op zijn erf. De eigenaar wil daar een nieuwe motor in. Kolfje naar de hand van Dirk. Als die klus geklaard is, dient hij hier en daar nog op te draven voor klein timmerwerk, zoals deuren en kozijnen.
Alles bij elkaar verdient hij er net genoeg mee om z'n eenmanshuishouden drijvende te houden. ln de ogen van een burgerman geen rijk bestaan, maar voor Dirk rijk genoeg. Hij peinst er in ieder geval niet over om z’n vrijheid voor en achter de dijk weer in te ruilen voor "de knoet van een boer of baas."
Een botwant, een beug met honderd haken en de peur zijn de wapens waarmee hij ‘s zomers op het wad ten strijde trekt. Maar het is vooral het peuren dat de visserman in extase brengt. Met name in de afgelopen jaren waren de palingvangsten van ongehoorde omvang. "Ik hew it van 't somer ien kear had dat ik in yn tij 40 pond. paling yn 'e boat sleepte." Die paling rookt hij op een ton achter zijn huis. Een deel ervan verkoopt hij door naar de handel, een ander deel gaat naar liefhebbers in de omgeving.
"Poere is it mooiste wat er bestaat," orakelt Dirk. "As it mooi weer is en it wil goed bite dan blief ik liefst in tij over." Voor de minder ingewijden: bij het peuren wordt gebruik gemaakt van een simpele stok met daaraan een nylon-lijntje van hooguit twee meter. Het aas bestaat uit zeepieren die vantevoren aan een stuk garen worden geregen. Van het aldus verkregen "levend lint" wordt een kluwen gemaakt en onderaan de lijn gebonden. De paling hapt in de kluwen wormen en bijt zich tegelijk vast in het garen. De visser merkt dat door de trilling in de stok en tilt paling simpel buiten boord.
Een in dat verband immer nijpender probleem zijn de schaarser wordende vindplaatsen van zeepieren. Om dat gebrek enigszins te ondervangen hebben de wadpeurders daar het volgende op gevonden.
"We steke in één keer flink wat pieren bijmekaar, doene se yn in kistje, bine het saakje an een stok en steke die op see yn ’e grond. Die boel late we gewoan yn it water drieve. De pieren blieve dan nog wel twee weken goed."

Paling an 'e sok

Dirk Bouma blikt door het raam naar buiten waar het natte najaar bouw- en weiland "dampig" hebben gemaakt. Maar Dirk schijnt dat niet te zien, want na de dwalingen zijns oogs keert hij terug met een prachtige anekdote over - alweer- het poeren. "Ik hew it een keer had... lt war mooi weer. lk lag netsjes teplak, su een poer make, mis... garen vergeten. Ik docht, terug gaan, dan kin 'k it disse rit wel vergete. Toen he 'k in sok ut trokken. lk ha nog nooit een sok breid, dus begon ik an de verkeerde kant, an ‘e boord met afraffelen. Dat wu fansels niet. Toen he ‘k in gat yn ’t teenstuk maakt en dat wu wel. Ik hew die dag nog een smak paling fongen. An myn sok, ja.”
Dirk kent het Wad als zijn broekzak. Hij kent elke plaat, geul, ondiepte of diepte. Toch heeft ook hij, net als alle schippers en visserslui, een hekel aan mist. Op it wad en niet te ver van hús valt it wel wat met. Je wete hoe de stroom loopt en daar kin je je wel wat op oriëntere. Mar ik bin ok is met dichte mist van’e Griend âfkommen en dat war niet su lekker. It war saak so gau mogelijk yn Harlingen te kommen. Yn ‘e geulvare, durfde ik niet, want dy Koegelwieck kon ok langs komme. Ik war gelukkig niet allenich, dus ik sture en myn maat peile met de stok. So binne wy deun tegen de glooiing manoevrerend zonder kleerscheuren yn Harlingen beland. Hoewel het jutten lang niet meer is wat het was, houdt Dirk ook dat werk nog wel degelijk in het oog. “It hout is nou veul minder as vroeger. Stophout fine we niet meer, nou ’t se fan die containers bruke, mar as we op een plaat of onder an ‘e dyk in knappe planke fine, dan komt er natuurlijk wel achter hús.”Na een periode met zwaar weer of storm zet Dirk graag koers naar de Bosplaat op Terschelling. Om de 25 km. Ernaar toe te overbruggen kost het wel een kleine twee uur stomen maar dat heeft hij er voor over.

Het gaat nou dan voornamelijk om goed hout onder meer voor de palingrokerij. Daar heb met name eiken of beuken voor nodig. Vreemde dingen vind je soms op die Bosplaat. Zoals honderden flesjes penicilline, die door het zeewater overigens waardeloos waren geworden. Of die tweehonderd bussen met haarlak . “Ik nam een hele swik fan die bussen met. Een kennis van mij had een hoop van die meiden op kantoor. Hij nam een paar van die bussen met en die meiden it útprobere. Mar dat spul was ok al niet goed meer. It haar van die lui veranderde in een soadsje kramdraad.”
Het wad ie en blijft zijn domein. Daar mag niemand aankomen. Daarom ergerd hij zich ook mateloos aan allelei maatregelen die onder druk van milieuorganisaties worden genomen. Ook de Griend is nu al verboden terrein. Onzin vind Dirk Ik bin myn leven lang op it wad weest en van “verstoring”, waar die lui de mond vol over he, is gyn sprake. Wat sú dat nou as der so nou en dan in jachtje droog valt en in paar van die lui op in plaat omskarrele. Die vogels komt daar niks van over en die wurde kapot maakt deur it smerige water.Die lui binne een ien keer yn in vliegtúgje over it wad vlogen en dan mene se der verstand van te hewwen.”
Het lijkt er dus niet op dat Dirk Bouma zich nu en in de toekomst veel van die verboden aan zal trekken. En dat de milieubewaarders hem daar nog vaak zullen aantreffen, staat buiten kijf. Evenzo staat vast dat Dirk Bouma zijn huisje aan de dijk niet anders dan “gestrekt”zal verlaten. Als het woord bejaardenhuis valt, schiet hij rechtop in zijn stoel. Hoewel die situatie in het geheel niet actueel is, werpt hij alleen de gedachte eraan al ver van zich. “Ik wil mar op één manier verhúze. Dichter bij de dyk…”

Lieuwe Westra Friesland Post februari 1983 Artikel Friesland Post

Bron: Lieuwe Heeringa.