Foto: Oud- haringvisser Douwe Wietsma (rechts) nam gisteren voor het eerst sinds drie jaar weer eens een kijkje op de zeedijk.
Hij vindt er weinig meer aan.
Naast hem zit Jan Anne Vonk.

Een laatste groet aan de haringvissers van Barradeel.

Door Kirsten van Santen.
Koehool- Hij hoeft er niet zo nodig meer naar toe.
De laatste keer dat Douwe Wietsma (85), oud-haringvisser uit Sexbierum, een kijkje op de zeedijk nam, was ongeveer drie jaar geleden.
Hij kwam er verdrietig vandaan.
,, It libbet hjir net mear”.
Het plaatsen van een monument voor de haringvissers van weleer bij Koehool vindt hij echter een goed idee.
Een kale bult zand.
Een nietszeggende leegte.
Wietsma heeft geen goed woord over voor de huidige zeedijk.
Vroeger, toen het leven nog veel leuker was, moest je aan de zeedijk zijn.
In plaats van wind ,regen en stilte, zette het eigenzinnige vissersvolk van de zeedyksters er destijds de toon.
Het gonsde langs de dijk van de bedrijvigheid.

Volgens Jan Anne Vonk van de oudheidkundige vereniging Barradeel stonden er ruim honderdvijftig vissershuisjes op grond van Rijkswaterstaat langs de zeedijk.
Daarvan zijn er alleen nog een paar over bij Koehool,even boven Oosterbierum.
De rest is neergehaald bij de tweede dijkverzwaring aan het eind van de jaren zestig.
Wietsma wordt er weemoedig van.
,,Dat wie in twadde klap foar de fiskers”.

De haringvissers (of rigelfiskers) kregen de eerste klap te verduren met de komst van de Afsluitdijk in de jaren dertig.
De ‘geleerden’ drukten de vissers op het hart dat de haring, die sinds mensenheugenis in de zeewiervelden van de Zuiderzee kuit kwamen schieten, zijn koers zou verleggen.
Koppig als ze waren, geloofden de vissers er niets van.
Wietsma zucht.
,,Wy tochten dat komt allegear wol goed”.
Maar het kwam niet goed.
De eerste jaren na de afsluiting van de Zuiderzee leek er niets aan de hand.
Integendeel: er was meer haring voor de Waddenkust dan ooit tevoren.
De vissen konden immers niet in de Zuiderzee terecht en kwamen dus in grote getale langs de kust van Barradeel zwemmen.
De vangsten werden op een gegeven moment zo groot, dat de prijs fors daalde en hele hoeveelheden op het land werden uitgestrooid.
Wietsma schud zijn hoofd.
Hij is nog steeds zichtbaar aangedaan.
,,It wie ferskriklik”.

Langzaam stierf het ‘rigelfisken’ in Barradeel, maar ook langs de Bildtse kust, uit.
Honderden vissers verkochten hun haringboten, hun fuiken en netten.
Ze wendden zich tot de landbouw of vertrokken op viskotters naar de Noordzee.
Er kwam een einde aan een honderden jaren oude visserstraditie.
Het vertrouwde beeld van tientallen meters lange regels ( rijen van fuiken die haaks op de zeedijk stonden) verdween.
Wietsma moet glimlachen om de dichtregels van Jan H. Westra uit Tzummarum.
It heucht ús noch, as wie it juster
Dy boatsjes efter de seedyk
Se wienen fan de hjerringfiskers
Har bestean net botte ryk.
De glimlach verdwijnt als sneeuw voor de zon bij het laatste couplet.
,,Sjogge wy no de kimen
Dan docht it ús noch efkes sear
It Waed, mei al dy swarte boatsjes
Nee, dy binne der net mear”.
Wietsma: Spitich, it is gewoan hartstikke spitich.”

L.C. 27-08-2002.