Foto Kees Draaisma

,,Wa’t nachts fisket, moat oerdei netten druie.
Lammert Palma repareert zijn palingfuiken.

DER IS GJIN AARDICHHEID MEAR OAN.

Voor Lammert Palma (63), visserman op Ropta onder Wijnaldum, begint de dag met lichten en nakijken van de palingfuiken in de dijksvaart.
De vangst is matig, zoals altijd.
,,Mar alle fûken stiene der noch en dan binne jo al blij”, verklaart hij lakoniek.
In het afgelopen voorjaar werden in één nacht tien fuiken gestolen.
,,Krekt in pûn as tachtig iel beskarrele, dus in pear hûnderd gûne fertsjinne, en doe foar tûzen gûne fûken stellen.
Dat is gjin fiskjen mear, is’t net sa’.

En toch vist Lammert Palma maar door.
Terug van zijn tocht langs de dichtzetten in de dijksvaart, heeft men (91 jaar, maar nog altijd bij de pinken) de koffie klaar.
Na de schaft start hij de oude brommer met op de bagagedrager de platte viskist met bergnet en een stuk touw.
Buitendijks heeft hij aan het eind van een tweetal hoofden een paar fuiken staan.
In de nazomer en herfst is er op het wad gog wel eens wat paling te vangen.
De hoofden fungeren min of meer als keernet, aan de uiteinden staan de vleugels van de fuik haaks op de hoofden en bij hoog water moet het dan gebeuren.

Maar deze morgen zo goed als geen paling, de grote trek is kennelijk voorbij.
Wel een maatje bot, een harder van een paar kilo (een vrij zeldzame vangst, zo dicht onder de kust), wat puitalen en knorhanen, een zoodje spiering en natuurlijk krabben.
Een paar hengelaars krijgen de harder present, de spiering is voor de visser zelf, voor de bot meldt zich meestal wel een liefhebber en de rest van de vangst is voor de meeuwen.
Het dagelijks brood is nauwelijks verdiend, het beleg helemaal nog niet.
,,Nee, it minimumlean kom ik lang net oan ta, mar dat hoecht ek net.
Wy rede ús wol .
Ik fiskje salang troch dat ik pensioen ha, mar aardichheid is der net mea roan.
Ik meitsje der ek gjin fûken mear by, as de boel te’n ein is, is’t dien.
De dyksfearten in Noord- Friesland waren vroeger uitstekende viswateren.
Bij Ropta was het helemaal goed.
Door de spuisluis kwam door kieren en naden zoveel glasaal naar binnen, dat de palingstand in de dijksvaart altijd op peil bleef.
Na de verzwaring van de dijk en de vervanging van de spuisluis bij Ropta door een gemaal, was het met de visserij in de dijksvaart eigenlijk al afgelopen.
De vaart werd versmald tot een sloot en er kwam uit zee geen jonge paling meer.
De enkele keer dat de visserman toch nog wat verdient, krijgt hij te maken met fuikenlichters en –dieven.
,, Heit hat yn syn hiele libben safolle fûnet ferspyle as se my yn ien jier ûntstelle.
Ek net yn de krisistiid en doe hiene de minsken dochs honger.
Dêrom hellen se heit ek wol ris in fûke leech, mar se lieten se stean.
No stelle se út weelde en se nimme alles mei.
“Er is weinig aan te doen.
In het seizoen rijden iedere dag honderden auto’s langs de zeedijk .
Op de imperial liggende handige bootjes, die overal te water kunnen worden gelaten.
Bovendien zijn er waadbroeken in de handel waarmee men gemakkelijk een eind de vaart in kan.
En tenslotte zijn in de zomermaanden de fuiken ook nog wel in zwembroek te bereiken.

Lammert Palma windt er zich niet meer over op.
’t Is zo goed als afgelopen met de visserij achter de dijk en in zee stelt het eigenlijk ook niets meer voor, in elk geval niet in vergelijking met vroeger.
En dan komen de verhalen van een halve eeuw geleden toen het volk achter de dijk van februari tot in mei op de haringjacht ging.
Tot twee kilometer in zee werden de fuiken uitgebracht.
Lammert Palma was veertien toen hij heit daarbij behulpzaam was.
Het was zwaar werk.
Twee uren na hoog water werd de boot in zee gebracht en begon het geploeter.
Op het hoogtepunt werden er per boot duizenden kilo’s vette haring gevangen en die hele vangst moest later over de dijk worden gezeuld.
,,Mar nei de Peaske brocht de hearring suver neat mear op, dan koenen jo in kuorfol krije foar in pear dûbeltsjes”.
Want met Pasen beëindigde het rooms- katholieke volksdeel het vasten en werd er weer vlees in plaats van vis gegeten.
,,Yn de krisistiid hat it wol sa west, dat jo in tel hearrings keapje koenen foar in stoer.
In tel wie 200 hearrings, twa tel wie in kuorfol en dan hienen jo liker noch tachtich pûn.
Heit liet syn hearring nei Zoutkamp bringe en krige in stoer it tel, mar dan moast de man dy’t se nei Zoutkamp riden hie der ek noch twa sinten foar ha”.

Af en toe nam Duitsland de haring af en dan was de opbrengst plotseling een schelling per tel hoger.
Zo’n buitenkans maakte het seizoen goed.
Na mei lieten de meeste mannen de visserij noodgedwongen in de steek en werden ze borenarbeider.
Maar in het voorjaar waren weer present, want de haringtrek wilden ze niet missen.
,,Yn 1937 wie’t dien.
Doe wie de Sudersee al in pear jier ôfsluten en der wie in biolooch dy’t sei, dat de hearring no net wer komme soe.
Wy laken dy man ut, want wy fongen krekt dat jier mear as oait.
Mar dat kaem fansels se koenen de Sudersee net mear yn te kûtsjitten.
It kût lei hjir foar de kust by protten op de haden.
Mar it kaem der net ut, want it stroomde te bot.
Wy fongen in protte hearring, sa folle hienen wy noch noait fongen.
Mar it wienen de lêsten”.

L.C. 6november 1982