VOORWOORD

Ons gezin is in april, 1946 in Tzummarum gaan wonen. Vader kreeg een aanstelling als ‘Hoofd der School’ . Het was pas in 1946 mogelijk Oude Pekela te verlaten, want de oorlog maakte een eerdere verandering van baan onmogelijk.
In 1936 kreeg hij daar eindelijk een aanstelling als onderwijzer van de derde klas aan de Chr. School, met het daarbij behorende salaris.
Daarvoor was hij in Drachten een poosje ‘onderwijzer met akte’ geweest, hetgeen inhield dat hij niets verdiende.
Nu was het mogelijk te trouwen en een gezin te stichten.
In Oude Pekela werden er drie kinderen geboren: Lieuwe (’37) Mintje (’40) en Lars (’43). In Tzummarum kwam Dieuwke (’46) erbij.
Vanuit dit gezin in het witte meestershuis heb ik mijn jeugd in Tzummarum doorgebracht, van mijn negende tot mijn twintigste, (1957).
Dus de gehele ontwikkeling van kind tot jong volwassene, het ontdekken van de wereld en de ontdekking van mijn eigen persoonlijkheid vond in dat dorpje niet ver van de Waddenzee plaats.
Het soms van dichtbij meemaken van het gedrag en de ideeën van de oude mensen tot die van de jonge kinderen, van de mensen van de school, de kerk en het dorp hebben mijn wereldbeeld en mijn persoonlijkheid meebepaald.
Er waren structuren in het dorp die haar identiteit gaf. Het was als een organisme waarin ik mijn plaats kende, die genuanceerder werd naarmate ik ouder werd.
Een van de hoofdstructuren was die van de manier waarop het geloof van de dorpsbewoners vorm kreeg.
Er waren b.v. twee groepen mensen: de Grauwen en de Finen. Dit onderscheid is voort- gekomen uit de kerkenstrijd van de eind 19e eeuw: Zo kwamen de Finen voort uit de combinatie van de mensen uit de Afscheiding en de Doleantie, in ons dorp de Gereformeerden genoemd, die in hun eigen kerk gesticht hadden.
De Grauwen vertegenwoordigden de Vrijzinnig Hervormden of de Modernen. Door ons ook genoemd ‘de Openbaren’ Zij gebruikten de Grote Kerk, midden in het dorp.
Volgens de Gereformeerden huldigden deze dorpsgenoten zeer foute ideeën. Het gevolg was dat ik als kind en andere kinderen met mij heel weinig van hen wisten.
De verzuiling liep sterk door de dorpsgemeenschap.
Elke groep had zijn eigen culturele organisaties.
De Gereformeerden hadden de harmonie ‘De Bazuin’, de openbaren ‘Crescendo’
Zo waren alle middenstanders verdeeld in deze beide groeperingen.
Men las of het Friesch Dagblad of de Leeuwarder Courant, was of lid van de NCRV of van de Vara, bezocht of kaatswedstrijden, of was lid van de voetbalclub en organiseerde de kermis, etc.
Deze tweedeling liep ook door de maatschappelijke situatie van iedereen: De Gereformeerden behoorden vooral tot de ‘kleine luyden’ en de rijkere mensen, de boeren, de ‘openbaren’ tot de welgestelden.