De Openbare School met een groot plein van fijn grind.
Op dat plein werd een keer per jaar kermis gehouden met o.a. ’s middags een draaimolen die voor de avond werd omgebouwd tot zweefmolen.
Tevens werd er een kaatswedstrijd gehouden op het veld ten noorden van het spooremplacement.
Deze festiviteiten werden door de ‘openbaren’ georganiseerd waardoor ons niet werd toegestaan daar aan deel te nemen.
Toch zijn we stiekem wezen kijken.
Aan de achterkant van het plein stonden een rij grote bomen.
Zomeravond vlogen daar in de schemering vleermuizen.
Die vingen wij door een zakdoek omhoog te werpen.
In de knoop van de zakdoek deden we vanwege het gewicht een kleine steen.
De vleermuizen vlogen eropaf, bleven met hun tandjes in het weefsel hangen en vielen zo naar beneden, waardoor we ze konden bekijken.
Met Koninginnedag, 31 augustus, was er een manifestie op het plein.
De fanfare speelde het Wilhelmus.
De dorpsveldwachter Klieuwstra stond daarbij stram in de houding en salueerde.
Ik vond dat een merkwaardig gezicht.
In het achterste lokaal was een keer een injectieactie tegen een of andere ziekte.
We moesten in de rij staan.
Ik maakte me ongerust.
Dokter Keestra injecteerde in mijn rechterbovenarm op een slordige ruwe wijze.
In de verte zijn de ‘Nije Húzen’ gebouwd in de 50er jaren.
In het linkerhuis ervan woonden de onderwijzers van de christelijke school.
Links het laatste huis voor de spoorwegovergang woonde de familie Klieuwstra met een paar mooie meisjes en Hessel.
Met hem ging ik elke dag naar de Mulo in Franeker en ’s zomers ook met Piet Sterk naar zee.
In hun huis was de kapstok opvallend want daar hing het uniform van de vader, met de koppelriem en de revolvertas.
Zijn vader nam onze jampotjes in ontvangst waar we de bij zee gevangen coloradokevers in hadden verzameld.