De pier.

Vanaf de dijk stak deze pier in zee.
Hij diende voor de geleiding van het water.
Evenals de andere pieren vanaf Harlingen tot het grote Statenhoofd.
Een extra lange pier met daar bovenop een houten palissade.
Deze pier lag op de grens met Het Bildt.
Dit was de centrale plek waar wij als kinderen in zee speelden. Ook op de glooiende grashelling van de dijk , het ‘binnenzeetje’ en de kade.
Aan de westkant van de pier was bij eb een zandstrandje en aan de oostkant een onafzienbare moddervlakte. Ik liep bijna altijd de hele pier langs.
Tussen de stenen waren kleine waterplasjes en overal krabben.
Je stapte van de ene steen op de andere.
Ergens halverwege was een hele mooie smalle lange steen.
Daar zette je je voet altijd op.
In zee niet al te ver weg hebben we eens twee bruinvissen zien zwemmen.
Ooit lag er eens een dode bruinvis op de pier.
Deze zag er vreselijk uit en stonk erg.
Het was een keer vloed toen onze dorpsagent Kluistra op de basaltkeien zat te vissen.
Op zeker moment zat zijn haakje ergens onder water vast. Wie zou dat willen losmaken.
Ik bood me aan en ging te water door de branding.
Het was erg diep, ik snakte naar adem.
Kon niet terug zonder gezichtsverlies.
En vond gelukkig het haakje.
Ik was hier vaak met anderen, o.a. met Piet Sterk, Meinte de Haan, Durk Hansma, etc.