Interieur van de Gereformeerde Kerk.

De kerk is ontworpen door de architect A. Nauta in 1924.
Een eenvoudige zaalkerk enigszins in de stijl van de Amsterdamse School, maar zeer eenvoudig.
De banken zijn gegroepeerd rondom de preekstoel, de dooptuin en daarboven het orgel.
In het midden een ruimte voor de stoelen die plaats moesten kunnen maken voor de avondmaalstafels.
In de winter stond daar een gigantische kolenkachel waarvan de pijp in de ruimte van het dak verdween.
Het dak was schitterend zichtbaar geconstrueerd en beschilderd met behulp van sjablonen in art-deco-stijl.
Tegenover de preekstoel was de zijuitgang naar de ‘steeg’.
De beide eerste rijen naast de preekstoel waren voor de diakenen en aan de andere kant voor de ouderlingen en daarachter voor het gezin van de dominee.
De diakenen haalden de collectes op door gebruik te maken van het kerkzakje aan lange stokken.
Er waren vaste zitplaatsen die vrij gegeven werden wanneer het groene lampje boven de consistorie- deur groen oplichtte.
Wanneer het orgel stopte met spelen ging die deur open en kwamen de in het zwart geklede ouderlingen, diakenen en de dominee in colonne de kerk binnen en namen plaats in hun banken.
Een maal per jaar werden de zitplaatsen verloot.
Zo gebeurde het dat onze familie in de stoelen terecht kwam, wat als een blamage gevoeld werd.
Als kind verveelde ik me tamelijk en zocht mijn heil in het lezen van scabreuze verhalen in de bijbel of keek rond en vooral naar het plafond.
Wat zou er gebeuren als het dak in zou storten. Welke mensen zouden welke balk op hun hoofd krijgen.
Het orgel was niet van beste kwaliteit.
Er haperde nogal eens wat.
Op de blaasbalgen lag een stapel trottoirtegels.
Piet Klaver was ook ‘poestertraper’.
Bij elke trede kwam zijn hoofd boven het gordijntje uit.
Er waren twee organistes, Klaske Norder en Sjoeke Struiksma.
Tijdens een dienst van ds. Schelhaas zat er eens een spreeuw in een van de orgelpijpen., die zo’n lawaai maakte dat de dienst ernstig werd verstoord.
De kerk werd ook gebruikt voor grote gezamenlijke feestelijke bijeen- komsten,van de mannen- en vrouwenvereniging, de jongelings- en meisjesvereniging, de school, de muziekuitvoeringen, etc.
Een keer in het jaar was er een groot feest van de muziekvereniging en zangkoor.
En werd er ook een groot toneelstuk opgevoerd. Daartoe werd een groot gedeelte van de kerk omgebouwd tot toneelvloer.
Op de banken werd een grote houten plankier aangelegd en een rail tussen de muren bevestigd voor de toneelgordijnen.
Tijdens de bouw kropen wij als kinderen onder die vloer in de hoop onder de rokken van de vrouwen te kunnen kijken.
Die feesten waren de hoogtepunten in het bestaan van de gereformeerden.
Het 50-jarig bestaan van de school.

De consistorie achter de kerk bestond uit twee ruimtes, de kerkeraadskamer en de ‘grote’ zaal gescheiden door suitedeuren.
De kerkeraadskamer was zeer geheimzinnig.
Een keer heb ik om de hoek van de deur gekeken.
Een donkere kamer, in het midden een tafel met een groen kleed en daar omheen een aantal stoelen, op de wanden afbeeldingen van ernstig kijkende mannen.
In de zaal stonden lange tafels op schragen.
Ze waren geelachtig geschilderd, maar door de beschadigingen van jaren terug scheen de vroegere bruine kleur.
Langs de tafels stonden lange banken .
In de hoek een boekenkast en daarvoor de gesloten katheder.
Dit was de ruimte voor allerlei bijeenkomsten.
Er hing zoals bij veel families een grote spiegel aan de muur.
Bij begrafenissen hing daar een zwarte lap overheen.
Bij bruiloften werd de spiegel versierd en beschreven: ‘Hulde aan het bruidspaar’ Koster Statema deed dat met een stuk zeep op het glas.
Dominee Jansen leidde de lessen in de ‘Heidelbergse Catechismus’ Elke keer moesten we en ‘zondag’ uit het hoofd leren.
Iedereen moest die opzeggen, wat ik een vreselijke opgave vond.
Daarna volgde de uitleg van de volgende zondag.
Donderdags vond de vergadering van de Jongelingsvereniging, ‘Obadja’ plaats, volgens een muurvast patroon.
De voorzitter opende de vergadering, de secretaris las de handgeschreven notulen voor, die daarna vastgesteld werden. Dan nam iemand in de katheder plaats om de uitgeschreven inleiding te houden, die werd o.l.v. de voorzitter besproken.
In de pauze werd in een blikken sigarendoosje de contributie op gehaald door de penningmeester en deelde de bibliothecaris de benodigde boeken uit aan de volgende inleider.
Na de pauze was er weer een inleiding en bespreking.
Nu over een ‘maatschappelijk’ onderwerp.
De knapenvereniging, Samuel’, de meisjesvereniging, de vrouwenvereniging en de mannenvereniging hadden hier hun eigen vergadertijden.
Ook het zangkoor oefende hier o.l.v. Melle Veenstra.
Zo fungeerde de consistorie eigenlijk als het hart van gereformeerd Tzummarum.