Haitsma’s huis.
De timmerman.
Dit huis werd uitgebreid om een oude vader te kunnen huisvesten.
Wij woonden er tegenover en noemden hem ‘pake’
Hiervoor was het een abattoir.
Daar hebben we als kinderen het slachten van koeien en schapen meegemaakt.
Wanneer een koe werd gedood liepen wij even weg.
Een poosje na de knal kwamen we weer terug.
Dan zagen we het ‘demonteren’ , zagen en hakken, van de koe.
Het lege karkas hangend aan de achterpoten met ‘bovenin’ de beide bruine nieren.
De stapel darmen op de vloer.
Overal stromend bloed en ander afval. Door een goot langs de mesthoop liep dat in de vaart.
Het stonk erg. Het water van de vaart was roodgekleurd.
De slachters boden ons wel eens tepels aan ‘voor thuis voor op de boterham’, evenals de ballen van een ram.
Vanaf het ‘stalt’ aan de vaart zat ik wel eens te vissen ( met een lange stok, ijzergaren, kurk met vogelpen en een kromme speld) en met bootjes te varen.