Foto W.Leistra 2004.

Grafzerk Rienk Doedes

Op de zuidkant van het kerkhof staat een grafsteen met een schip er op.
De tekst vermeldt dat de kerkvoogden deze steen hebben geplaatst op het graf van Rienk Doedes omdat deze bij zijn dood zijn bezittingen aan diaconie en armvoogden had vermaakt op voorwaarde dat zijn graf nimmer geopend zou worden.
Deze steen is de vervanger van de oorspronkelijke paal ter herkenning van de plaats van zijn graf, zoals bij testament beschreven is.
In 1836 vermeldt Steenstra dat het een paal is, die aan het kerkepad staat.
Het is die paal, die onder de uitgaven in 1826 voorkomt als betaling aan Jochem Sebastiaan "voor het maken van een paal met grafschrift".

Al in 1660 komt er een Sipke Doedes in de kerkerekeningsboeken voor als huurder van los land van de kerk.
In 1680 wordt meesterloon aan Doeke Doedes en zijn zoon betaald, waaruit blijkt dat dit ambachtslieden waren.
In 1682 gaat het over een Harm Doedes.
In 1693 wordt genoemd Doede Rienks, "kaagschipper tot Oosterbierum".
Deze Doede betaalt dan 104-14-8 car. gld. voor de koop van een oud vervallen voorhuis op 't Hooghiem (Vicary) om afgebroken te worden.
De doopboeken vermelden dat Rienk Doedes, die dus onder de steen met het schip erop, begraven is "als jong man" in 1701 in deze kerk gedoopt wordt.
Hij is daarna ouderling geworden en reeds in 1713 met zijn kaagschip op zee verongelukt.
Bij testament had hij zijn aanzienlijke goederen aan de diaconie en algemene armen vermaakt.
Dat hij een niet onbemiddeld man is geweest blijkt wel uit wat de de diaconie kreeg toebedeeld.
In 1754 komt in de boeken een staat voor van de bezittingen uit de nalatenschap van Rienk Doedes, die vermeldt o.a. "een huis met schuur aan de zeedijk met 3 pdm. bouwland" en verder nog bijna 22 pdm. bouw- zowel als weiland en dat jaar aan huur opgebracht 162-12-4 car. gld., waarvan de helft is voor de armvoogden en de helft voor de diaconie.

In 1797, de tijd van de Franse bezetting, worden de erfgoederen te gelde gemaakt ter voldoening van het placaat der zesde penning.
In het diaconieboek komt in 1800 nog een verslag voor om te stemmen over al of niet verkoop van de rest van de goederen.
Gekozen wordt dan voor verkoop en zo verdwijnen de bezittingen uit de diaconieboeken maar de herinnering hieraan blijft door middel van de grafsteen en het zal het enige graf zijn dat niet getroffen is door opruiming bij reorganisatie.
De koster-schoolmeester Jan Willems Post heeft in 1806 het kerkhof geslecht, in orde gebracht en de graven geregistreerd.
Er bleken 506 plaatsen te zijn.
Als beloning ontvangt hij drie en een halve stuiver per graf.
Dan begint ook de verkoop van graven zoals dat nu ook de gewoonte is om een graf in eigendom te bezitten.
Bron: Jelle Cramer, Oosterbierum 1980