Hervormde Kerk Tzummarum viert eeuwfeest.

Merkwaardig bouwwerk uit de 19e eeuwse neogotiek.

Neogotiek.

In de architektuur-kringen dringt langzamerhand door dat de negentiende eeuw waarin de zogenaamde neostijlen werden beoefend demoeite waard is.
Deze stijlen, tien jaar geleden in een minachtendoordeel als plagiaat-kitsch afgedaan, vormen nu een volwaardig hoofdstuk in de geschiedenis van de bouwkunst.
De tegenstanders karakteriseren de neostijlen vaak als formalisme.
Merkwaardig, omdat andere formalismen zoals de volkskunsten van Hindeloopen, Makkum, Ameland door dezelfde kritici meestal hoog geroemd worden en generaliserend, omdat veel van de resultaten van deze stijlen zeker een theoretische en konstruktieve achtergrond bezitten.
De neogotiek, de stijl die vooral in Frankrijk en Duitsland in het midden van de vorige eeuw een hoge vlucht nam, had enkele sterke theoretische verdedigers en iets na de eeuwhelft na de emancipatie van het katholieke volksdeel door het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie werd deze op middeleeuwse bouwmethoden en vormentaal gelnspireerde stijl gepropageerd door de dichter en estheet J.A.Alberdingk Thijm en de bouwmeester P.J.H.Cuypers.
Maar de neogotiek was al eerder tot Nederland doorgedrongen.
In Engeland was men sinds de middeleeuwen voortdurend in gotische stijl blijven bouwen.
Toen in Amsterdam in 1827 dan ook een engelse episkopale kerk gebouwd moest worden, koos de Nederlandse architekt J.Janssen dan ook voor de gotiek.
Koning Willem 11, onder de indruk van de profane neogotiek in Engeland (bv. het Parlementshuis) droeg architekt Henry Ashton op ontwerpen te maken voor een gotisch paleis op Zorgvliet.
Nog vóór de eeuwhelft werden naar 's konings ideeën door architekt G.Brouwer sr. zowel de uitbreiding van het paleis aan de Kneuterdijk - waarvan de gotische zaal aan de Paleisstraat nog over is -, als de man~ aan de Nassaulaan - in 1853 omgebouwd tot Willemskerk - ontworpen in neogotische vormen.
Niet alleen in 's Gravenhage werd deze vroege neogotiek toegepast, in heel Nederland verschenen na de koninklijke authorisatie kerken en andere gebouwen in de stijl die tegenwoordig wel wordt aangeduid met stukadoors- of waterstaatsgotiek. Om nog drie zeer kurieuze niet-kerkelijke voorbeelden te noemen: het Cruquiusgemaal te Haarlem, de watertoren te Delden (Ov.) en kasteel" De Schaffelaer" te Barneveld.

Neogotiek in Friesland.
In Friesland is wel sprake geweest van een algemene toepassing van de klassicistische waterstaatsstijl, de vroege neogotiek werd slechts toegepast door de leidse architekt Theo Molkenboer die in Bolsward twee kerken - de ene aan de Grote Dijlakker is ondanks vele verbouwingen nog herkenbaar - en in Leeuwarden één kerk - de Dominicus in de Speelmanstraat, tegenwoordig garage - bouwde.
De Sneeker meester-timmerman Pieter Molenaar bouwde op dit stramien de inmiddels vervangen St.Odulphuskerk te Bakhuizen.
Architekt P.J.H.Cuypers ging niet van de vormkenmerken van de middeleeuwse gotiek uit, maar baseerde zich op de bouwmethoden en construkties van eeuwen geleden.
Hij maakte school en met de herleving van het rijke roomse leven is zijn naam dan ook onlosmakelijk verbonden.
De eerste kerken die in Friesland volgens de beginselen van Cuypers werden gebouwd waren die te Irnsurn (1864 arch.H.J'.Wennekers) en Franeker (1865 arch. Ch.Weber).
In 1867 wordt de St.Vituskerk te Blauwhuis aanbesteed. Het wordt de eerste van de zeven kerken die Cuypers in Friesland mag ontwerpen.
Honderd jaar geleden waren er in onze provincie negen kerken gebouwd of in aanbouw in de Cuypersstijl.
De architekten uit de regio konden in Blauwhuis, Dokkurn, Franeker, Heeg, Irnsum, Joure, Sneek, Workum en Wijtgaard kennis maken met de neogotiek die al spoedig als typisch-rooms werd opgevat.

Buitenbeentjes.
De andere kerkgenootschappen waagden zich nauwelijks meer aan deze stijl en het is daarom merkwaardig dat in Friesland in die tijd vier ontwerpen voor niet-katholieke kerken werden gemaakt in neogotische trant. Ieder van de ontwerpen heeft zijn verhaal.
Voor de doopsgezinde gemeenten werden vóór de vorige eeuw gewoonlijk eenvoudige vermaningen gebouwd.
In de 19e eeuw kreeg door het hele land de neoklassicistische vormgeving de voorkeur.
In die stijl werden ze o.a. gebouwd in Akkrum (1835), Sneek (1842), Holwerd (1850), Dokkurn (1852) en IJlst (1857).
Deze traditie werd geweld aangedaan door de bouw van de in (engelse) neogotiek gehouden vermaning te Leiden.
A.Breunissen Troost vestigde zich, komende uit Amsterdam, in het midden der SO-er jaren te Sneek.
Hij werd gasfabriekdirekteur en had een flinke praktijk als architekt.
I.Warnsink was zijn leermeester geweest en deze had in Wilhelminadorp en Gorinchem Hervormde kerken gebouwd in neoklassicistische en eklektische trant.
Toen Breunissen Troost in 1864 de opdracht kreeg tot de Doopsgezinde kerk te Terhorne, was het dan ook geen wonder dat hij de vormgeving van zijn leermeeester koos.
Het is een zaalkerk, waarvan de raarnpartijen en de voorgevel dekoratieve aandacht kregen. In de door gestucte achthoekige pilasters met lijstkapitelen afgesloten gevel zijn vensters aan- gebracht met lijsten die een afleiding van ojiefbogen lijken.
Tussen allerlei eklektische detailleringen zijn vooral gotische vormen te ontwaren.
A.J.van Beek, een Utrechts architekt die zich in 1976 te Leeuwarden vestigde omdat hij de Harmonie in de Prinsentuin zou bouwen, heeft nog geen twee jaar in deze stad gewerkt.
Zijn vele Harmonieplannen leden, buiten zijn schuld, steeds schipbreuk.
Wel werden naar zijn ontwerp enkele gebouwen in Leeuwarden en Gorredijk uitgevoerd.
Toen hij in 1879 naar Amsterdam vertrok was men al met de uitvoering van zijn ontwerp voor de Hervormde Koepelkerk aan het Leidsebosje in de hoofdstad begonnen.
Het merkwaardige gebouw, dat gesticht is "tot dankzeggend aandenken aan de bevrijding van den Spaanschen en Roomschen druk (1578)" werd in Leeuwarden getekend in neogotische (toen roomse :) stijl.
De kerk werd in 1972 ondanks felle protesten afgebroken.
Tijdens de Harmonie-perikelen heeft Van Beek in Leeuwarden direkt te maken gehad met de belangrijkste plaatselijke architekt H.R.Stoett.
Honderden huizen en andere gebouwen ontwierp hij voor Leeuwarden en andere plaatsen in de provincie.
Opvallende opjekten uit zijn oeuvre zijn de Harmonie, Oud St.Antoon, het Marcellis Goverts gasthuis, de eerste strokartonfabriek van Nederland aan de Potmarge, alles te Leeuwarden.
Hij bouwde vooral huizen, winkels en boerderijen, slechts enkele malen voerde hij kerkelijke opdrachten uit; in 1861 ontwierp hij het ijzeren hek rond het kerkhof te Winsum, in 1865 werd de Synagoge te Leeuwarden naar zijn ontwerp vergroot en in 1870 bouwde hij de Hervormde pastorie te Beers.
Zeer merkwaardig zijn de bemoeienissen met de vernieuwing van de Hervormde kerk te Tzummarum, omdat hij hier, tegen de gewoon te in, neogotische vormen aanwendde.
Het ontwerp is van 1875; de kerk was twee jaar later klaar.
Van Beek heeft wellicht, omdat hij bij de Harmonieplannen in kompetitie stond met Stoett, met de daarnet genoemde Amsterdamse koepelkerk Stoett ook willen overtroeven.
De kerk te Tzummarum, hoe merkwaardig ook, is in principiële én formele zin onbevredigend, waarover zo meteen meer.
Veel aantrekkelijker is de Evangelisch Luterse Kerk die in 1879 naar ontwerp van de architekten J. en J.Posthumus te Harlingen in deze stad werd aanbesteed.
Het zaalkerkje, inmiddels verlaten door de Lutheranen, bezit de kenmerken van de vroege op Engeland geïnspireerde neogotiek.
In de poort op Engeland, zoals Harlingen wel genoemd wordt, mag dat geen verbazing wekken, al schat men qua stijl het gebouw een kwart eeuw ouder.
Het is een rechthoekig gebouw dat bij de ingangsrisalieten iets uitspringende accenten kreeg.
Onder de geornamenteeerde gootlijst valt vooral een rondboogfries in stucwerk op, maar het meest boeiend zijn de vensters die binnen een overheersende vorm van gedrukte bogen (kwam vooral in Engeland voor) een rijke tracering bezitten, die teruggaat op de overdadige engelse perpendicular style.

Tzummarum.
De antiformalisten zullen bezwaren hebben tegen dit heerlijke kerkje, tegen de Hervormde Kerk in Tzummarum die veel minder rijk gedekoreerd is, zullen zij weinig bezwaar kunnen aantekenen.
In 1875 was architekt Stoett, die zowel de kerk, de torenspits als het hek rond het kerkhof ontwierp, uitgegaan van wat bleef staan: de laatgotische romp van de toren.
In het vele werk van de architekt valt verder geen spoor te vinden van neogotiek en voor hem moet het dan ook een unieke opdracht geweest zijn.
Allereerst zit die uniciteit in het ruimtelijk plan: het is een kruiskerk geworden met een weinig buiten het schip stekend transept (dwarsbeuk), waarvan de kap even hoog is als die van het schip.
Tegen de recht gesloten oostelijke gevel is de konsistoriekamer geplakt, die een zadeldak bezit dat een verlaging van de noklijn te zien geeft, waardoor de indruk gewekt wordt dat de kerk is voorzien van een absis.
Het schip is geopend met tweeledige spitsboogvensters; het konsistoriegedeelte met afgeplatte korfboogvensters die vullingen bezitten met driepassen.
Deze gedrukte boogvorm is eveneens terug te vinden bij de hoofdingang in de zuidelijke gevel.
De deurpartij heeft een versierde en geprofileerde stuc-omlijsting gekregen en de steunberen die de deur flankeren, bezitten zelfs forse pinakels in stuc-werk die met hun lichte tinten opvallen, omdat de kerk verder tot in detailleringen uit schoon metselwerk is opgetrokken.
Tot het transept zitten er steunberen tegen het schip.
De transeptgevels hebben een weinig gebruikelijke indeling.
Per traditie draagt het transept de symbolische betekenis van het kruis uit en het was een vorm die pas jaren later weer toegepast ging worden in de reformatorische kerkenbouw.
Een transept was bovendien rond de viering (de ruimte waarin het schip en transept elkaar kruisen) een ruimte- en lichtscheppend middel.
Deze beide praktische overwegingen kunnen architekt Stoett nauwelijks geleid hebben, want de dwarsbeuk steekt nauwelijks uit en die grote muurvlakken worden slechts doorbroken door, aan beide zijden, één lancetvormig venster.
Tijdens - vooral inwendige - moderniseringen in de 50-er jaren zijn deze grote muuropeningen dichtgemetseld om ruimte te bieden voor slechts zeer smalle dubbele lancetvenstertjes.
Het is de smaakarme architekt in 1951 wel opgevallen dat het muurvlak van de nis wel erg groot werd en dit muurwerk bezaaide hij dan ook met wijdingskruisjes.
De grote spitsbogige blindnissen zijn weer geflankeerd door twee slanke blindnissen met eenvoudige traceringen.
De geveltoppen bezitten cirkelvormige blindnissen die in een viervuldige bladvormen zijn uitgetraceerd. Slechts op enkele plaatsen wordt het metselwerk van de muurvlakken onderbroken door speklagen.
De prachtige middeleeuwse toren, die voor regionale begrippen rijk gedetailleerd is, bezit de formele elementen waarvan Stoett bij de herbouw is uitgegaan: korfbogen of spitsbogen zijn met driepassen ingevuld.
Het is echter vooral het levendige materiaal (de oude baksteen met variatie van vorm en kleur) die de kerk mager bij de toren af doet steken.
De toren wordt bekroond met een achtzijdige, flink ingesnoerde, naaldspits met kapellen.
Binnen is van het oorspronkelijke ruimtelijke plan weinig meer te bespeuren.
De modernisering van 1951 veroorzaakte een verdeling van het schip.
De twee traveeën bij de toren vormen de zogenaamde voorkerk, de overige ruimte werd als kerk ingericht.
Het transept is volledig weggewerkt; het orgel (van de leeuwarder orgelbouwer Van Dam, die eveneens de neogotiek volgde), dat in 1877 boven de kansel tegen de oostelijke gevel geplaatst was, werd in 1951 tegen de westelijke tussenwand gehangen.
Het ronde tongewelf dat bij de transeptsluitingen een boeiende ruimtelijke oplossing moet hebben opgeleverd is weggewerkt achter een flauw gebogen zachtboard-plafond.
De oude konstruktie is nog te bekijken in de smalle strook tussen kerk en voorkerk.
De konstruktie tussen kap en tongewelf wordt gedragen door forse konsoles die ingevuld zijn met van visblaasmotieven voorziene cirkels.
De konsoles rusten weer op kapitelen met blad- en bloemmotieven van slanke drieledige muurzuilen, die met eveneens floraal versierde kraagsteentjes ter hoogte van de onderdorpel van de ramen beëindigd worden.
De randen van het plafond die de dakkonstruktie overbruggen bezitten in stucwerk eveneens deze motieven.
Als tegenwicht voor de kansel orgel-partij was in de gevel aan de torenzijde een grote rond bogige door slanke muurzuilen gedragen nis aangebracht, wlaarbinnen weer een (blind)roosvenster is aangebracht, in een ornamentering van festoenen en bloemtrossen (bepaald ongotisch).
Het kerkrneubilair: kansel, orgel, kerkeraadsbanken, psalmborden zijn in goed begrepen neogotiek uitgevoerd.
Het fraaie opengewerkte koorhek is in 1951 verdwenen.
De panelen van deuren en betimmering zijn in een niet-gotische, voor het laatste kwart van de vorige eeuw gebruikelijke, vormgeving.
Bij de totale vormgeving behoorde ook het hek rond een gedeelte van het kerkhof.
Stoett die al ijzeren hekken had ontworpen voor zowel Oud- als Nieuw Sint- Antoon en het Marcellis Goverts Gasthuis, alle te Leeuwarden en voor het kerkhof te Winsum, ontwierp voor Tzummarum een hek dat vrij eenvoudige vormen meekreeg.
De rondbogige tussensteunen geven wederom gepaarde visblazen in een cirkel te zien.
Bij herbouw in 1875 heeft de kerkvoogdij waarschijnlijk van de pas anderhalf jaar daarvoor door de minister van binnenlandse zaken ingestelde Commissie van Rijksadviseurs de opdracht gekregen de bouworde van de oude kerk te handhaven.
De Commissie moest waken over de monumenten die Nederland rijk was.
Architekt Cuypers was o.a. een van de motoren van deze adviseurs.
Zij geboden in deze periode bijvoorbeeld om de kerk te Drogeham volgens het oude plan te herbouwen wat in de gemeente veel gemopper veroorzaakte, omdat de oude kerk weinig en kleine lichtscheppingen bezat.
In elk geval heeft H.R.Stoett in Tzummarum geprobeerd de gegevens die de toren bood te verwerken tot een harmonieus geheel.
Dat hij er niet in geslaagd is ligt vooral aan het gebruikte materiaal: een kleine, hoekige en duffe grijs-bruine steen die mager afsteekt bij het levendige materiaal van de toren.
Door de verbouw van 1951 is de kerk er onweerlegbapr op achteruit gegaan zowel uitwendig (de onbegrijpelijke nisvulling in de transeptgevels) als inwendig (het tongewelf en de transeptkruising zijn weggewerkt).
Toch blijft de kerk van Tzummarum een der merkwaardigste in de provincie, al was het alleen maar omdat een neogotische kruiskerk toen - een kwart eeuw later was al veel meer mogelijk - eigenlijk taboe was voor de protestantse eredienst.
De kerk viert haar eeuwfeest, het blijft jammer dat zij die eeuw niet ongeschonden door is gekomen, maar er zijn plannen tot restauratie van het orgel.
Het is te hopen dat die restauratie de Tzumrnarumers als een (onschadelijke) ziekte zal bevangen.

Leeuwarden, eind april 1977. P.K.
foto's: Friesch Dagblad.