Dit is de Patroonheillige: St.Martinus van Tours (4e eeuw).
waar de kerk van Tzummarum naar genoemd is.

TJUMMARUM, Tijemarum, Tjemarum, Tjedmarum, Tzumarrum, Tiemarum of Tiedmarum, d., prov. Friesland, kw. Westergoo, griet. Barradeel, arr. en 3 1/4 u. W. N. W. van Leeuwarden, kant. en 2 u. N. O. van Harlingen, in het beste en vruchtbaarste gedeelte der provincie Friesland, ter plaatse, waar de rijwegen van en naar het Bildt, Minnertsga, Franeker, de Bierumen en Harlingen zich vereenigen, waardoor dit dorp wel gelegen is.
Het is een aanzienlijk dorp, dat met de daartoe behoorende buurten Zwaardeburen, Koehool en Tjummarumerhorn, 140 huizen en ruim 1000 inwoners telt, die meest in den landbouw, de warmoezenierderij, de aardappelteelt en den handel hun bestaan vinden.
Dit dorp heeft vele uitmuntende landerijen, welke voor het grootste gedeelte heerlijk bouwland opleveren; de lagere landen zijn door inpoldering en watermolens sinds vele jaren ook aanmerkelijk verbeterd.
Ten zuidwesten van de buurt, bijna een half uur van daar, liggen eenige zeer lage landen, het Meer genoemd; deze landen maakten oudtijds het Monnikemeer uit, dat voor vele eeuwen met het Dongjumermeer en mogelijk ook wel met het meer bij Boer een geheel uitmaakte en alzoo eene zeer groote waterplas vormde.
De zeevisscherij langs en nabij den zeedijk werd ook sedert lang te Tjummarum vlijtig beoefend en was eertijds een aanmerkelijke tak van bestaan voor vele inwoners, doch is in de jaren ook hier, gelijk in andere plaatsen, aanmerkelijk afgenomen.
De Herv., die er ongeveer 1050 in getal zijn, onder welke 200 Ledematen, maken eene gem. uit, welke tot de klass. en ring van Harlingen behoort.
De eerste, die hier het leeraarambt heeft waargenomen, is geweest Rudolphus Pauli Faber, die hier in 1578 Prebendarius, doch naderhand Hervormd Leeraar was.
Onder de hier gestaan hebbende Predikanten verdient melding de als schrijver van vele Godgeleerde werken bekende Dominicus Goltzius, van 1678-1684.
Vroeger is Firdgum van tijd tot tijd als met Tjummarum gecombineerd beschouwd geweest (zie hiervoor nader het art. Firdum).
De kerk te Tjummarum (foto)was vóór de reformatie eene parochiekerk, met een vikarisschap en drie prebenden.
De pastorij had 140 goudgulden (210 guld.) aan inkomen, het vikarisschap 100 goudgulden (150 guld.).
Daar waren twee prebenden, die ieder 100 goudgulden (150 guld.) opbragten; er was nog een derde voor den Koster.
De pastorij, die vroeger ter begeving stond van de Abten van Lidlum, werd in het jaar 1449 door de Roordama's van het klooster afgescheurd en aan hen onderworpen; zij overweldigden de pastorij, verjaagden den pastoor, en stelden zekeren Heer Epo in zijne plaats aan, welke een zeer braaf man was.
De kerk is laag, maar praalt met eenen schoonen dikken vierkanten toren, met een huisdak, waarop een bliksemafleider; in het opschrift op de klok, die in 1531, ten koste van de Roorda's, gegoten is, wordt van den Zwarten hoop melding gemaakt.
Het uitmuntend kerkorgel gemaakt door de Heeren L. en J. van Dam te Leeuwarden, en ingewijd den 7 Augustus 1821, is een sieraad der kerk.
Volgens overlevering was hier vóór ruim eene eeuw een klein orgel in de kerk, doch dit moet weggenomen en naar de Joure verplaatst zijn, zijnde er van toen af geen orgel geweest, totdat het tegenwoordige gemaakt is.
In de kerk ligt begraven Haring Poppema, Heer van Terschelling en Grind, die den 26 Maart 1553 overleed. Op zijn graaf leest men:
Quae monumenta tuum referunt, Haringhie, nomen,
Poppema, decrepitus condidit ipse pater.
Carpe Viator iter, sed me peregrina capesce
Nomina, sunt patriae stemmata clara suae;
Sunt domini, Schellinga, tui, et tua jura tuentur,
Quaeque jaces avido, Gryna subesa, salo.
Te tamen o! sublate patri magis illa bearunt
Ante, per ingenium dona sublata tuum.
(d.i. Het gedenkteeken, dat uwen naam, o Haring Poppema! draagt, is door uwen afgeleefden vader zelven gesticht.
Vervolg, reiziger, uwen weg! doch vraag niet onder vreemdelingen naar beroemde namen.
Dit geslacht behoort aan zijn vaderland. het is uwen Heeren, Terschelling! en het zijn zij, die uwe regten handhaven, o Grind, afgeknabbeld door de hongerige zee.
U echter, die door uwen Vader zijt verheerlijkt, hebben die streken eerder zalig geroemd, welke door uw vernuft verheerlijkt zijn.)
De oude pastorij te Tjummarum stond ten Noordwesten van de kerk, op het aldaar liggende pastorijtuintje.
Zij werd in de onlusten, welke hier in 1572 plaats hadden, geheel afgebrand en in eenen puinhoop verkeerd.
De Abt van Lidlum, Johannes Geelmuiden, werd, als Patroon der pastorij van Tjummarum, door den Bisschop van Leeuwarden, Cunerus Petri, na vele processen, veroordeeld, om de pastorijhuizing te Tjummarum, uit de goederen van het gesloopte klooster, te doen herbouwen, welk vonnis, gedagteekend den 12 Augustus 1577, in het Latijn voorhanden is; doch alzoo de Bisschop kort hierna zijne waardigheid verloor, en de goederen des kloosters bij de algemeene Hervorming, kort hierna, ten meesten deele aan de provincie overgingen, kwam van den opbouw des pastorij niets.
De Grietman van Barradeel, Tjalling van Sixma, en de kerkvoogden van Tjummarum, verzochten dus bij rekest, den 24 April 1588, aan de Staten van Friesland, om de pastorij te Tjummarum uit de goederen van het voormalige klooster Lidlum te laten herstellen, alzoo Lidlum tot onderhoud van de pastorij van ouds af verpligt was geweest en aan die verpligting te voren altijd voldaan had.
Het antwoord der Staten hierop was gunstig, en bij resolutie van den 31 Mei 1588, werd de Grietman gecommiteerd, om te doen onderzoeken, of het voordeeliger ware de oude pastorij te herbouwen, of een geschikt huis te koopen.
De Grietman van Sixma oordeelde, na onderzoek, dat de aankoop van een ander huis het beste was.
Zijne beschrijving van den toestand der oude pastorij is woordelijk aldus, dat hij: „hebbende benonden die zelue huysinge geheel wegh te zyn, wtgesondert seeckere reliquie van een kelder, sulux dat die geheele plaetse, daer die voorsz. huysinge gestaen heeft, all met nettelen en andere oncruyt is bewassen, als dattet noedigh zal zyn, die selue huysinge geheel van nieuus geboudt te worden; soo daer een dienaer des godtlycken woordts bequaemelyck zall moegen woenen.
Ende" enz. Op magtiging van Heeren Staten van Friesland werd daarop gekocht zekere huizing en schuur, staande in het gebuurte te Tjummarum.
In 1593 gaven de Heeren Staten vrijheid, om die nieuwe pastorij verder in orde te laten maken, en alles werd betaald uit de goederen van Lidlum.
Van die goederen moeten in 1644 nog eenige bij de provincie in bezit zijn geweest; althans in dat jaar verkochten de Staten de zwanenjagt van het klooster Lidlum, aan Jonkheer Dominicus van Hottinga, Grietman van Barradeel.
Vroeger bestond hier ook eene Doopsgezinde gemeente, die vermoedelijk in het begin der zeventiende eeuw ontstaan was, doch in 1762 zich bij de gem. van Franeker voegde, waartoe ook thans nog de 20 Doopsgez., die te Tjummarum wonen, gerekend worden.
De R. K. van welke men er ongeveer 20 telt, behooren tot de stat. van Franeker.
Voorheen stond hier de abdij Lidlum (zie dat woord).
Ook zou er ten Z. van het d. een klooster van Reguliere Kanunnikessen, van de orde van St. Augustinus, gestaan hebben, dat in 1174 gebouwd was.
Die kloosterlingen waren, naar men wil, de Beggijnen van Tiedmarum genoemd.
Het gebouw was later bekend onder den naam van Monnikhuis en behoorde tot de eigendommen van de kerk, doch het moet reeds voor meer dan 200 jaren afgebroken zijn.
De oude school, staande aan de kerk, is voor weinige jaren tot het geven van onderwijs afgeschaft en dient thans alleen tot eene kosterij; terwijl er eene nieuwe school in het gebuurte is gebouwd, welke allezins aan de behoeften van het tegenwoordige onderwijs beantwoordt.
Deze school wordt gemiddeld door 120 leerlingen bezocht.
In dit dorp is ook een Armhuis, zijnde het eenige in de griet. Barradeel, waarin gemiddeld een getal van 50 volwassenen en kinderen verpleegd worden.
Ook is er, bij buitengewone omstandigheden, eene commissie, in vereeniging met Firdgum, werkzaam, tot het uitdeelen van levensmiddelen, brandstoffen enz., aan noodlijdenden.
Oudtijds waren hier de staten Roorda of Roordama, ten Westen nabij de buurt gelegen, mitsgaders Sytzama, sedert 1740 naar den toenmaligen bewoner, Jonkheer van Voss, het Vossebosch geheeten, ten O., en Sixma, ten N. O., benevens Harkemastate, ten N. van het d. Zie die woorden. - De kermis valt in op Pinksteren.
Tjummarum is de geboorteplaats van Theodosius, den zeventiende Abt van Lidlum, † 1369.
In 1516 schijnt het d. Tjummarum, gelijk zoo vele andere dorpen, in het Noorden van Friesland, mede veel door den Zwarten-Hoop geleden te hebben, en hebben deze zwervende benden Duitsche soldaten ook hier grooten moedwil bedreven, gelijk zij ook het naburig Lidlum in brand staken.

Bron: Het Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden van A.J. van der Aa. 1839-1851.