Eelco Ferdinandus van der Laen 1636 door Harmen Willems.

Na een heel lange inleiding geeft hij te kennen "in Seksbierumer tsyercke" in zijn vaders graf begraven te willen worden.
Na een aantal legaten, o.a. weer aan de Sexbierumer kerk, vermaakt hij het vruchtgebruik van Liauckama State tot haar dood aan zijn vrouw en het bloot eigendom aan Schelte, de oudste zoon van zijn neef (oomzegger) Sicke uit Sneek.
De state ging dus terug naar de eigenlijke stamhouder.
Deze Schelte (laten wij hem voor het gemak het nummer IV geven) was immers de zoon van de zelfde Sicke Scheltes die in 1503 zo sneu van zijn extraatje was afgeholpen, door zijn oom, met het testament van opa uit 1479.

Wčl tekende Epo hierbij aan dat, als ook Schelte kinderloos stierf, de state eigendom zou worden van zijn broer Sicke.
Ook als Scheltes nakomelingen uitstier¬ven zou de state overgaan naar de nakomelingen van zijn broer.
Pas als ook die zouden uitsterven zou het landgoed overgaan naar het nageslacht van Scheltes oud¬ste zuster Luts, enzovoort.
Deze bepalingen dienden om het stamslot zo lang mogelijk in de mannelijke lijn te laten vererven.
Er zou dan 'altijd' iemand met de familienaam Liauckama eigenaar van de state zijn.
Ook dit testament zou later nog zeer goed van pas komen.

In dit testament komt nog een zeer 'nijsgjirrige' passage voor.
Daarin is sprake van een zekere jongeling, die door Epo echter niet als zoon wordt erkend en die een legaat toegewezen krijgt.
De kans is groot dat dit een buitenechtelijke zoon was.
Dat was toen zó gewoon dat er zelfs wettelijke regels bestonden voor de minimale hoogte van de aanspraken op een erfenis van de natuurlijke vader.
Maar het kan ook een wettige zoon zijn geweest die door wangedrag of ruzie met pa onterfd is.
In die tijden kon dat nog. Schelte IV van Liauckama –het tussenvoegsel “van” kwam hier rond 1500 in de mode- kon zich verheugen in het bezit van een betrekkelijk nieuw huis.

Vrij nieuw, jazeker, want in 1515 werd de state veroverd en in brand gestoken door de Zwarte Hoop; het door gebrek aan soldij, ze hadden al bijna een jaar niets betaald gekregen, ontspoorde huur¬lingenleger van de Hertog van Saxen en de Schieringer partij.
Om het gemis aan soldij goed te maken trok deze bende in dat jaar rovend en plunderend door Friesland, waarbij ze de bezittingen van hun eigen 'werkgevers' zeker niet ontzagen.
Zo gingen b.v. ook de huizen Groot Terhorne te Beetgum en Martena State te Corn¬jum, beide van “hoofdschieringer” Hessel van Martena in vlammen op.
Hessel diende naar aanleiding hiervan een rekening in bij zijn baas de Hertog, waaruit blijkt dat de Zwarte Hoop naast die twee states nog eens zesendertig(!) van zijn boerderijen had gesloopt en verbrand.
En hij was niet de enige met een dergelijke schade.
Dit oproer is een van de eerste en waarschijnlijk meteen ook de gewelddadigste stakingsakties uit de Nederlandse geschiedenis.

Bron: Fries Museum.