Liauckama poort ca 1982.

Het einde van de State

De oudste dochter uit het tweede huwelijk, Maria Walburgia Electa van Ewsum, geboren in 1743, trouwde met Balthasar Georg Johan baron van Asbeck.
Dit paar erfde Liauckama State bij het overlijden van haar moeder in 1787.
In 1785 werd de slotplaats, toen 108 pondemaat groot, nog verhuurd door een dame, die zich 'mevrouw Liauckama' noemde, "wonende boven de glazenmaker Nauta op de Nieuwestad te Leeuwarden”.
Dit moet dus Maria Christina Clara van der Laen geweest zijn, die in 1787 overleed en die zich in het officiële verkeer meestal 'Baronesse van der Laen van Liauckama' liet noemen.
Balthasar en Maria waren geen opvallende mensen, tenminste niet voor Friesland of zelfs maar voor Sexbierum.
Ze kwamen hier ook vrijwel nooit, waardoor de state weinig bewoond en slecht onderhouden werd.
Van hen kan ik alleen vertellen dat zij rond 1817 de state nalieten aan Ernst Jodocus Rudolphus van Grootenhuis tot Onstein.
Ernst was getrouwd met Anna van Harinxma thoe Heeg, maar kwam vrijwel nooit in Sexbierum, omdat hij geen emotionele of morele binding had met het dorp en de state.
Het nieuw verworven bezit diende alleen een zo hoog mogelijke pacht op te brengen en zo weinig mogelijk te kosten.
Met al hun andere stads en buitenhuizen in 'mooiere' delen van Nederland, hadden ze het huis ook helemaal niet nodig.
Aangezien Liauckama State al sinds 1780 vrijwel onbewoond en in die 40 jaar slecht onderhouden was, zou het een vermogen gekost hebben het huis weer op te knappen.
Daarom besloot Ernst in 1824 het trotse maar verpieterde gebouw voor afbraak te verkopen.
Tot groot verdriet van -helaas niet al te machtige én kapitaalkrachtige- historieminnaars uit heel Friesland.
Het oude huis werd op 25 augustus 1824 in herberg Benthem te Harlingen geveild en bracht 2275 gulden op; uiteraard alleen het bouwmateriaal.
Het overblijvende puin werd gebruikt om de kelders gedeeltelijk op te vullen en de nieuwe toegangsweg vanaf Sexbierum te verharden.
Toen een deel van die weg een aantal jaren geleden werd uitgegraven voor de aanleg van een fietspad, kwam een grote hoeveelheid gebroken 'alde Friezen' (kloostermoppen), tegelresten en stukken natuursteen onder het asfalt vandaan.

Jammer dat destijds nog niemand de Monumentenlijst en restauratiesubsidie uit¬gevonden had.
Er ging in de periode tijdens en kort na de overheersing van de 'Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap' na de Franse revolutie, vrijwel geen jaar voorbij, zonder dat er wel ergens in Friesland wegens geldgebrek van de eigena¬ren, een state gesloopt werd.
Het gevoel van verlies dat een echte historieminnaar daarvan krijgt, wordt raak geschetst in een waarschuwend gedicht van Dr. Nicolaas Beets:

Geslachten ! die uw wapenschild,
Met hooge borst ten hemel tilt,
Door arendsneb of leeuwenklauwen,
Of reuzenvuisten vastgehouwen,
Waar vloog de trotsche aad'laar heen,
Daar Liauck'ma mee in 't veld verscheen?
Wiens onbeschroomde vinger wischte er,
Zijn naam uit Frieslands breed register? Geduchten,
die paleizen bouwt!
Gaat tot dien bouwval en aanschouwt!

Dat er bij de heer Van Grotenhuis tot Onstein serieus gebrek aan geld was, blijkt uit het Repertorium van de Hypotheekbewaarder in het Rijksarchief te Leeuwarden.
Daarin valt te lezen dat de heer "Ernestus Judocus Rudolphus van Grotenhuis te Onstein, Lid van de Ridderschap" van 1821 t/m 1838 voor in totaal f 30.913,71 aan hypotheken afsloot op zijn bezittingen in Friesland.
Vertaald naar 2010 een slordige 15 miljoen euro! Op 27 september 1838 werd hij zelfs gerechtelijk gedwongen zijn bezittingen in Sexbierum e.o. in hypotheek te geven in verband met een schuld van 551,63 (ongeveer 10 keer zoveel als een arbeider per jaar verdiende) aan Jan Willem Wijnveldt, wijnkoper(!) te Zutphen.