Zo'n 100 jaar na de verplaatsing was Eelco Liauckama hier abt. In die tijd heers¬te er door overbevolking een grote hongersnood in heel Europa.
Robidé van der Aa beschrijft rond 1840 de ernst van deze hongersnood in onze contreien met de vol¬gende woorden:
"Zoo vond men in die dagen, te Sexbierum, eenen voormaals rijke weduwe met hare beide kindertjes van honger omgekomen, daar zij te hooghartig geweest was, haren nood aan anderen te klagen, en dezen om bijstand aan te spreken."
De Liauckama's, onder aanvoering van abt Eelco, trokken zich het lot van de armen aan en zij overtuigden ook hun buren en vrienden, o.a. de Adeelens en Elinxma's om hun voorbeeld te volgen.
Met de waarschuwing erbij "dat men gewisselijk de toorn Gods en Zijne gramschap niet zoude ontgaan, so men gene hulpe dede en agt op de Armen sloeg".
Het was dus nog geen liefdadigheid of sociaal gevoel uit principe, maar meer het helpen 'met de stok achter de deur'.

Abt Eelco van Liauckama

Voor het volgende nieuws over de familie Liauckama moeten we een sprong maken van zo'n twee eeuwen, naar het begin van de 14e eeuw.
Dan treedt een andere Eelco Liauckama voor het voetlicht.
Zoals dat destijds gewoonte was in die kringen, werd een deel van het adellijke kroost al jong voor de dienst van God bestemd.
Net als van andere beroemde geestelijken uit die tijd, is ook zijn leven goed¬deels gehuld in een geheimzinnig waas, omsponnen door legenden.
Hij begon zijn geestelijke 'loopbaan' als pastoor te Berlikum en werd later, waarschijnlijk via schenking van enige familiebezittingen, abt van het klooster Lidlum dat tussen Oosterbierum en Tzummarum stond.
Dit klooster was in 1182 gesticht te Koehool door een vermogend man uit Tzmma¬rum: Sibo van Lidlum.
Door de dreiging van de zee werd het al kort na de bouw weer stukje bij beetje afgebroken en verder het land in op een hoogte weer opgebouwd.
Uit het oude materiaal natuurlijk, want stenen waren toen nog heel moeilijk te krijgen.
De tufsteen, in het Fries dowestien genoemd, waarmee toen werd gebouwd, moest helemaal vanuit de Duitse Eifel, uit de buurt van Trier, aangesleept worden.
Door dat transport waren stenen hier erg kostbaar en elke steen, maar ook elke balk en plank die immers ook aangevoerd moesten worden, moest zo veel mogelijk opnieuw gebruikt worden.
Zij "deden dierhalven na dezen alle weken Huiszoekinge, daar ze eenige armoede vermoedden, en kwamen de nooddruftigen zeer mildelyk te hulp".

Tijdens deze hongersnood brak de pest uit, maar de 'Bjirmen', zoals deze streek genoemd wordt, werden hierdoor minder geteisterd dan de rest van het land.
Dat kwam mede doordat de mensen hier door de betere voeding meer weerstand hadden tegen die gevreesde ziekte.
Een epidemie die in enkele jaren tijd ongeveer een derde deel van de hele Europese bevolking heeft uitgeroeid.
Ook de Liauckama's, Adeelens en Elinxma's leden aan de 'Zwarte Dood', zoals deze ziekte vaak genoemd werd, maar zij herstelden "op wonderbaarlijke wijze".
De reden daarvan probeert de kroniekschrijver aldus te verklaren "alzo bewaart Godt de zijne, ook midden in 't vuur, gelijk Sidrach, Misach en Abednego, in den vu¬rigen oven, vermits zij zijn woord gedagtig zijnde, den Armen niet en vergaten".

Ook het verhaal van abt Eelco's dood vertoont alle tekenen van een legende.
Het klooster Lidlum had een uithof gesticht bij Boksum; Ter Poorte genaamd.
Dit was meer een groot boerenbe¬drijf dan een klooster en de bewoners waren dan ook conversen (leke¬broeders).
Ruw volk dat voornamelijk bezig was met de inpoldering van de Middelzee in dat gebied.