Uit Hepkema's Courant 13-05-1938.

Het onderzoek met de wichelroede.

Wij plaatsen thans nog eens het kaartje met de vermoedelijke loop dier gangen, zooals door den heer Nieuwhof, die het eerste onderzoek instelde, is aangegeven.
De tweede wichelroedelooper, de heer Zaagsma, kwam in groote lijnen wel tot hetzelfde resultaat, doch zijn bevindingen weken in onderdeelen nogal af van die van zijn voorganger.
Zoo meende hij enkele plaatsen te constateeren, waar de gang zoek was (later echter ook door hem aangewezen) terwijl ook het begin op het Liauckama-terrein volgens zijne aanwijzingen anders moet zijn, dan volgens die van Nieuwhof.
Wij meenen, dat in dit geval aan de vermoedens van den heer Zaagsma betrekkelijk meer waarde is te hechten, dan aan die van den heer Nieuwhof.
En wel om de volgende reden.
Het kaartje, zooals wij het reeds eerder afdrukten, is in het belangrijkste onderdeel niet volledig.
Bij 1. in den linkerbovenhoek, staat vermeld: Liauckamastate.
Dit is echter, zooals eenvoudige vergelijking met de hierbij afgedrukte oude plattegrond leert, niet de voormalige stins, doch de tegenwoordige boerderij.
Volgens de aanwijzingen van den heer Nieuwhof zouden de gangen dus beginnen in de tegenwoordige aardappelkelder van deze, later gebouwde boerderij.
Dit lijkt al zeer onwaarschijnlijk.
De heer Zaagsma daarentegen wijst voor dit beginpunt een andere plaats aan.
Volgens zijn onderzoek zou de gang vanaf de poort niet naar de boerderij afbuigen, doch rechtdoor loopen onder de boomenrij, die vroeger de oprijlaan naar de Stins vormde.
Dit heeft meer schijn van werkelijkheid.
Immers wanneer er inderdaad een onderaardsche gang is gemaakt, dan zal die toch zeker begonnen zijn op het terrein van de stins, dus binnen de slotgracht.
Nu is bekend, dat bij het afbreken van de stins wel kelders, doch geen sporen van een onderaardsche gang zijn gevonden.
Op zichzelf zegt dit nog betrekkelijk weinig.
Wie weet, hoe de toegang verborgen is geweest.

Bestaan er inderdaad gangen?

Het vermoeden, dat ze zouden bestaan, is niet nieuw.
Dat werd in de omgeving van Sexbierum reeds sinds jaren her uitgesproken.
Een onzer lezers buiten Frieeland schreef ons zelfs, dat een kleine twintig jaar geleden naar zijn meening een gedeelte van die gang nog te zien was bij de poort in de wal van de slotgracht.
Deze gemetselde boog is thans nog te zien; het gat er onder strekt zich uit over de geheele breedte van de poort, doch het heeft blijkbaar niets te maken met „onderaardsche gangen".
Hoe dit ook zij, echter overal waar oude stinsen of kloosters hebben gestaan, zijn er verhalen in omloop over onderaardsche gangen.
Dat is dus niets bijzonders.
Hetgeen de beide wichelroedeloopers te Sexbierum hebben aangewezen, levert ook nog geen enkel bewijs.
Hoogstens zou men eenige waarde kunnen hechten aan de resultaten van het eenvoudige bodem-onderzoek, doch overtuigend zijn deze ook allerminst.
Het onderzoek met de wichelroede verkrijgt eerst waarde, wanneer er een onderzoek met de spade op volgt en daarbij op de aangewezen punten ook inderdaad een gang wordt aangetroffen.

De resultaten van het laatste onderzoek

Vele aanwijzingen, doch nog niets gevonden

De herhaalde publicaties omtrent wichelroede-onderzoekingen op Liauckama State hadden ook de aandacht getrokken van Dr. van Dam, te Rauwerd, die zich, zooals men weet, zeer interesseert voor alles, wat met de wichelroede in verband staat.
Hij is reeds aanwezig geweest bij door de heeren Nieuwhof en Zaagsma's ingestelde naonderzoekingen en kwam Maandag j.l. op Liauckamastate met een bekenden wichelroedelooper uit Utrecht, die zich daar de roep van groote betrouwbaarheid heeft verworven en wiens adviezen geregeld worden gevraagd en gevolgd o.m. door de Prov. Utrechtsche Electrisehe Mij., doch die in verband met het gisteren ingestelde onderzoek zijn naam liever niet vermeld zag.
Wij zullen hem hier dus gemakshalve X noemen.
Onmiddellijk na aankomst ving de heer X zijn onderzoek aan.
Hij was van tevoren niet ingelicht en zijn komst was geheim gehouden.
Hij begon bij de binnenzijde van de poort en wees vandaar uit een gang aan onder de voormalige oprijlaan.
Juist ter hoogte van de vroegere ophaalbrug, (waarvan de heer X de ligging niet kende) wees hij een ombuiging naar het westen aan, dus recht naar de hoofdingang van het voormalige slot.
Vervolgens begaf de heer X zich naar buiten de poort.
Ook hier kwamen zijn aanwijzingen voorloopig overeen met die van de vorige wichelroedeloopers.
Doch in het weiland buiten de poort week hij aanmerkelijk af van de door hen aangegeven richting.
Deze laatste wijst ongeveer rechtuit naar de kerk van Sexbierum.

Een tweede gang onder het weiland?

De heer X wees een gang aan, die iets meer zuidelijk zou loopen, n.l. naar de sloothoek bij de K van Dijkje (zie de plattegrond).
Verder werd het onderzoek hier niet voortgezet.
Deze richting wijst naar de vroegere terp.
Is deze afwijking van de eerder aangewezen richting nu aan te merken als een negatief resultaat?
Wij kunnen het niet beoordeelen.
Want, naar ons werd medegedeeld, is in precies dezelfde richting eenige weken geleden een onderaardsche gang aangewezen door een vrouwelijk deskundige uit het Noorden onzer provincie, die echter haar naam ook al niet genoemd wil hebben.
Noch den heer X, noch Dr. van Dam. Noch ons was hiervan ook maar iets bekend.
De diepte-aanwijzingen, die de heer X gaf, wisselden af tusschen 5 en 8 m.
Volgens hem zouden de gangen dus verre van horizontaal zijn gegraven, doch, wat althans de hoogte betreft, schijnt men het bij het wroeten niet zoo nauw te hebben genomen.
Wat echter de richting aangaat, het is opmerkelijk, dat die steeds als vrijwel lijnrecht op het doel af wordt aangegeven.
Wij schreven hierboven opzettelijk ..gangen", want later heeft de heer X ook nog het bestaan van een gang aangegeven terzelfder plaatse als door de vorige wichelroedeloopers aangeduid, benevens een der z.g. kamers.
Het eenige verschil is, dat hij de hoeken dezer uitgebouwde nissen als rond aangaf.
Er zouden dus hier twee gangen moeten loopen.

Waar is de ingang?

De bewoner van de boerderij op Liauckamastate, de heer Bruinsma, die zich voor een en ander bijzonder interesseert, was er zeer op gebrand om de ingang van de gangen te weten te komen.
Eenige dagen geleden heeft men ter zijde van de oprijlaan op het voorterrein een trapje van oude moppen opgegraven, doch toen die blijkbaar „nergens heen* leidde, heeft men het gat weer dicht gesmeten, na de steenen verwijderd te hebben.
Het ligt voor de hand dat men de ingang heeft te zoeken onder het voormalige slot of de kerk.
Den heer X. werd dus verzocht dit terrein te onderzoeken, dat thans een hooggelegen aardappelakker is, in niets te onderscheiden van ander bouwland.
Diep in de grond bevinden zich echter nog de resten der fundamenten.
Hier vond de heer X. de gang terug bij de hoofdingang van het gebouw en vervolgens rechtuit in westelijke richting over het geheele terrein naar de westelijke slotgracht.
Een ingang vermocht hij niet aan te wijzen, hetgeen naar zijn oordeel ook zeer verklaarbaar zou zijn als deze ingang in een kelder is geweest.

De proef op de som.

Om den heer X op de proef te stellen hebben wij hem toen als opdracht gegeven de loop van de Westelijke slotmuur (die met de twee inhammen dus) vast te stellen.
En tot onze verwondering slaagde hij hierin volkomen; zelfs de rechthoekige inhammen die de plattegrond vertoont wist hij precies in het terrein af te palen.
Toch was de plattegrond hem volkomen onbekend en op het terrein zelf is geen enkel kenmerk aanwezig.
Vluchtig gaf de heer X. toen nog de omtrekken van de voormalige kapel of kerk aan, waarvan geen plattegrond bestaat.
Dit gebouw moet dan hebben gestaan in de noordwesthoek van het terrein.
De gang zou dan niet onder de kerk doorloopen.

Het resultaat van een opgraving.
Niets gevonden.

Dinsdag is men aan 't graven gegaan onmiddellijk buiten het terrein van de state aan de rand van het weiland, op ons kaartje aangegeven met een kruisje.
Hier was met eenig gering verschil door alle drie wichelroedeloopers de gang aan gewezen, en wel door den laatste op een diepte van ongeveer zes meter.
Men groef een groot gat tot ruim vier meter diep, zonder eenigen last van grondwater te ondervinden.
Woensdagmorgen zette men het graven nog eenigen tijd voort, doch staakte toen het werk, omdat men instorting van de put vreesde.
Met de metalen staaf werd toen gepeild en men stootte op p.m. 5 meter op een harde laag.
Daarop werd geboord.
Hierbij bleek, dat de harde laag niet bestond uit steen, zooals men eerst meende, doch uit een harde grondsoort.
Onder deze laag bleek zich scherp zand, vermengd met schelpengruis en plantenresten te bevinden.
Men heeft toen het werk gestaakt, ook al omdat het grondwater begon toe te stroomen.
Eenig spoor van een gang is dus niet gevonden.
Toch zijn de heer Bruinsma en andere geinteresseerden door dit negatief reslultaat niet ontmoedigd.
Vooral de aanwijzingen van den laasten wichelroedelooper, den heer X, acht men zoo belangrijk, dat men zich gerechtigd acht den moed niet op te geven.
Er is dan ook besloten, om het onderzoek voort te zetten, doch zonder overijling en met meer systeem dan tot heden is geschied.