Schippers in kerkboeken

Hoewel de quotisatielijst van 1749 maar één snikschipper aangeeft waren het er toch meer want in de kerkeboeken komen ze veelvuldig voor.
Dat moest ook wel gezien de slechte landwegen.
Men voelde zich erg gedupeerd toen in 1731 de snikken niet meer konden varen vanwege de uitzonderlijke lage waterstand in de vaarten.
De volgende namen komen voor dit bedrijf in de kerkeboeken voor: 1735 Iete Jans; 1751 Jan Jobs en Pijtter Jacobs; 1749 Geert Roels; 1774 Fokke Feddes; 1811 Pieter Fokkes van der Woude; 1829 Fokke Pieters van der Woude; 1839 Sjoerd Sytses Douma; 1865 Pieter Palma; 1868 Gerrit van der Mei.
Midden in de 19de eeuw was het Sjoerd van der Veen die schipper was.
Deze is te volgen over Sijbren van der Veen sr. en Sieger, Minke en Boije tot de schippers, die alleen nog hun domicilie in Oosterbierum hebben, de Hoekstra, die nu in de grotere binnenvaart meedoen.
Na Sijbren van der Veen komt er in 1870 een splitsing van turfschipperij naar de beurtvaart annex aardappelhandel.
Sipke, de zoon van Sijbren, koopt met Dirk de Vries één (of twee) snikke(n) van Wietze (skipper) Lyklema over, waarmee ze op de steden Leeuwarden, Franeker en Harlingen een beurtdienst onderhielden en meteen handelden in aardappelen.
Na het uittreden van Sipke van der Veen heeft Dirk de Vries al spoedig een motorboot ingezet de "Landbouw Welvaart" geheten.
Hij breidde zijn handel uit met de eilanden. Later namen Sijds en Karel dit bedrijf over.
Na het overlijden van Karel in 1948 en Sijds in 1970 werd het door hun nageslacht voortgezet en aan de veranderde eetgewoonten aangepast.
Zo kunnen we dus stellen dat de snikken het eerste begin zijn geweest van de huidige "voorgebakkenpatat-fabriek".
Naast D. de Vries was er nog Bouke Lodewijk, die met eenzelfde motorboot, de dienst onderhield op Sneek en de afzet van aardappelen zocht in de Zuidwesthoek.
Hij is hierin ook geslaagd, gezien dat dit bedrijf in zijn totaliteit is verhuisd naar Sneek.
Omstreeks 1876 was mijn grootvader Teake Cramer met een skûtsje met "dong" op weg vanaf IJlst naar het noorden van Friesland.
Of nu de koper van de lading "dong" hem er mee heeft laten zitten, of dat de reis speculatief was, is niet bekend maar hij zocht in elk geval een koper.
Bij informatie van zijn kant vertelde men hem dat Nammen Nammensma in Oosterbierum een boer was die altijd wel mest kon gebruiken.
Hij heeft daar zijn geluk beproefd, slaagde daarin en is nadien daar steeds de leverancier van de toendertijd befaamde 'greidboersbedrijfsoverschotten' gebleven.
Sindsdien heeft hij zich gevestigd in Oosterbierum als turfschipper, waarnaast dan nog terpmodder en mest gevaren werd.
In 1925 werd het skûtsje verkocht wegens emigratie naar de U.S.A.

door Jelle Cramer, Oosterbierum 1980