De ploeger waar hij bij was, was dezelfde Freerk die later onze buurman werd.
Wat hij toen verdiende heeft hij ons nooit verteld, maar veel zal het wel niet zíjn geweest, want het was toen ook armoe troef, er zijn we1 eens dagen geweest dat beppe 's avonds niks meer op tafel kon zetten.
Dan ging pake als het donker was, nog even het dorp in om wat op te halen, naar de bakker om wat oud brood, en naar de graankoopman om wat peulvruchten en bij een boer kreeg hij wel eens een halve zak aardappels.
Pake was timmerknecht en bij de meeste boeren kwam hij geregeld te timmeren.
Een timmerman verdiende toen ook niet veel, maar hij had wel altijd werk.
De boerearbeiders verdienden nog minder en in de winter soms ook nog geen werk.
In de herfst als de aardappels gerooid waren, gingen er soms hele koppels mannen het land op om nog wat na te zoeken, sommigen lieten dat wel toe, maar er waren er ook bij, die ploegden het land direct om en dan hadden ze het nakijken.
Er zijn toen in het Bildt boeren geweest, die de mensen van het land afjaagden, maar dat lukte zo maar niet.
Die tijd hebben wij gelukkig niet beleefd.

Vader heeft later nog als jongen bij Rijpma gewerkt, daar werkte zijn broer Renze toen ook als vaste arbeider, die woonde op de boerderij naast tuinder de Haan, later is daar Klaas Rienks op gekomen.
Toen vader ouder werd is hij bij Ids Monsma gekomen, een voerman en herbergier die had grote en kleine wagens, voor personen en vervoer.
Vader heeft daar ook nog op de postkoets gereden, die ging dan langs de postkantoren hier in het noorden tussen Leeuwarden en Harlingen.
In beide plaatsen stonden paarden, en na elke rit, kwam er een ander paard voor.
Het waren wagens op twee grote wielen en het paard liep tussen twee bomen.
De koetsier zat op de bok, en boven het paard in de buitenlucht, en in de kar zat een postambtenaar bij de postzakken.
Bij winterweer was het geen pretje.
Vader had dan over zijn gewone kleren, een extra grote en zware jas aan, en aan de voeten een paar ruime laarzen, die stopte hij dan vol hooi of stro.
Hoe lang hij dit werk gedaan heeft, dat weet ik niet meer, maar hij heeft later ook nog als knecht gewerkt bij Schilstra, de kastelein uit het Wapen van Barradeel, die had ook een paard en een gesloten wagen, daar werd dokter mee langs de patiënten gereden, dat was vader zijn werk meest, en het paard vroeg natuurlijk ook zijn onderhoud.
Dit heeft niet zo lang geduurd, want het werd de kastelein te duur, en hij deed de rijderij over aan Willem Spoelhof, die woonde toen in het huis, waar nu Piet Sinnema woont.
Dokter Piebenga had een dochter Heiltje en een zoon Piet.
Deze is ook dokter geworden.
Hij is de eerste directeur van het P.Z. Groot Lankum in Franeker geweest tot aan zijn pensioen toe.
Zijn vader was al lang opgevolgd door dokter Noordhof, die later weer is opgevolgd door dokter Keegstra, en tijdens de oorlog zijn er verschillende dokters geweest, zoals dokter Jansen en dokter Phaf.

Ons eigen gezin was in die jaren voor de 1914 oorlog altijd bij dr. Wassenaar in St.Jacob.
Toen moeder stierf was hij daar al weg, zijn gezondheid was in 't laatst ook niet zo best meer, en hij werd toen opgevolgd door dokter Hoitsma.

Wij zíjn toen eerst naar Minnertsgta naar dr. Gramsbergen, dr. Morsink en dr. Hibma en nu naar Dr. Postma gegaan.
Toen vader in 1956 overleed kwam Morsink hier, 't was op 8 juni, 8 dagen voor zijn 81ste verjaardag.
Vader is geen week ziek geweest, hij had een lichte beroerte gehad, hij kon niet meer eten en drinken door de keel krijgen, die was verlamd.
De laatste dagen lag hij in een coma hij ademde nog wel, maar zeer onregelmatig.
Hij lag bij mij in de kamer op een ledikant van het Groene Kruis, de zuster is ook nog een paar keer geweest om hem te wassen en toen hij stierf, heeft ze hem ook mee in de kist gelegd.
Sindsdien zijn we met z'n beiden geweest.

Nu ga ik weer terug naar mei 1918.
Voor dit jaar heeft vader vanaf herfst 1913 5 jaar bij Auke Wierda gewerkt.
Voor 1913 werkte hij ook bij de oude Bouke v.d.weg, in mei 1905 toen we in Firdgum kwamen is hij bij v.d.Weg gaan werken als los-vaste arbeider, en hij is er ook wel eens weg geweest, dat was een jaar voordat ik naar de school moest, hij was dan los arbeider, hij is toen een tijd weer in Duitsland geweest.
Hij had altijd al plannen om daar te werken, maar daar is hij toen van terug gekomen.
Hij had gehoord dat de buitenlandse kinderen niet zo goed behandeld werden, als de eigen jeugd en omdat ik naar school moest, heeft hij zich maar bedacht.
Het was intussen haast weer kerstmis, toen hij weer zonder werk raakte.
Hij is toen naar huis terug gekonen.
Midden in de nacht kwam hij thuis, hij had niet geschreven.
Toen hij op de blinden klopte en begon te praten, hoorde mem direkt wie het was.
Ze schrok eerst wel, wat is er nou, maar hij was goed gezond.
Hij is toen weer bij v.d.Weg gaan werken.
Daar is hij gebleven zolang de oude boer nog op de plaats was.
Hij is toen in maart 1913 opgehouden, op de l8e maart is er toen nog boelgoed geweest.
De dag daarvoor was het stormweer, en de mannen zijn toen nog bij de schuur op geweest, want het riet van het dak begon los te scheuren, ze hebben toen eggen op de gevaarlijkste plaatsen gelegd.

De dag van het boelgoed was het weer goed.
Er was veel belangstelling, want er was heel wat te verhandelen, de koestallen waren allemaal bezet, er stonden 10 werkpaarden in het bûthús, en achter in de schuur in het merriehok nog een paar jonge paarden.
Het was voor ons als jeugd een hele variatie, we kregen allemaal vrij van school, zodat we alles konden meemaken.
De oude boer is toen naar Franeker verhuisd en zoon Klaas is toen de boer geworden.
Hij is getrouwd met Tetje v.d.Hem afkomstig uit Wirdum.
De jonge boer had nieuwe plannen, wat de lonen betrof, hij wilde de emolumenten afschaffen, een vast loon en verder niets, en dat wou vader niet, want de arbeiders hadden altijd een schaap in het leechje. winter aardappels en kanthooi, dat moesten ze dan zelf maaien en hooi maken.

Vader is toen weer los gaan werken .
Er was toen " slatwerk" (sloten uitdiepen) en ook wegenbouw in Tzummarum.
De weg die nu het zuiden in gaat, juist voor Nij Bethanië, was vroeger gewoon een modderweg, die soms ook nog wel eens half onder water stond, die is toen verhoogd en verbreed en verhard.
Er liep toen een flinke opvaart tussen de boerderij van de Haan en het witte huis door ook het zuiden in, flinke opvaart tussen de boerderij van de Haan en het witte huis door ook het zuiden in.

Die is toen uitgediept door een ploeg mannen uit Minnertsga.
De mannen waren Boltjes en Dikkerboom uit Oude Haske.
Vader is toen ook bij de slatterij gekomen, er waren toen ook 2 zoons van een neef van hem bij, Douwe en Gatse de Valk.
Toen de vaart er uit was, is vader bij het werk aan de weg gekomen.
De baas moest toen iemand hebben, die met paarden kon omgaan want er moest heel wat grond vervoerd worden.
Dat gebeurde toen met kipkarren op rails, en soms ook met een gewone aardkar.
Vader is daar toen de hele zomer mee bezig geweest tot aan de late herfst.
Toen het werk klaar was, heeft hij nog het paard en 2 aardkarren naar Heerenveen gebracht.
Toen hij thuis kwam 's avonds was hij doodop, van dat geschud op die karren en daar kon zijn maag ook niet tegen.

Hij is toen naar Auke Wierda gegaan, die had veel droog vlas in de schuur en daar is hij toen voor begonnen te braken.
Toen het voorjaar kwam, wou de boer hem ook wel houden, en ze werden het eens hoe het verder moest.
Vader moest toen ook om de derde zondag melken.
Daar kreeg hij dan 13½ are land voor, aardappels en ook weer kanthooi, voor de geiten.
Dat land was dan stoppel, met ruige mest er over, en het werd in een goede voorn omgeploegd.
Als het dan klaar lag, moest vader het zelf even eggen en de voren opstrijken.
Hij kreeg dan even een paard en ark, en dan na zessen maakte hij het klaar om te zetten.
Dat gebeurde dan de volgende dag.
De andere zondagmelkers, hadden ook zoveel, het mankeerde niemand dan ook aan wintereten.

Er waren toen de volgende arbeiders in dienst in 1914:
A1s vaste arbeiders:
Sikke Werkhoven en Keimpe Welmoed.
Zij woonden in de beide kamers, waar nu Jan Arjens de Vries woont, Sikke in het zuidelijke, en Keimpe in het andere, en op de griene dijk woonde Tjeerd de Jong, een weduwnaar alleen, hij had wel een zoon, maar die was in dienst bij het paardevolk.
Naast Jacob, de zoon van de boer, woonden toen Willem Keizer en Wiep van der Zee, de zuster van onze buurman, dochter van Pieter en Anne, die ik ook eerder genoemd heb.
Willem was toen in dienst bij het paardevolk.

Er woonden hier in het dorp ook nog 2 arbeiders: Piet de Jong, die woonde in de kamer naast Kok aan de Hearewei, en in de middelste kamer, J.Westra, daar woonde Freerk van Sinderen, hij was familie van eerder genoemde Keimpe, er waren 2 meisjes en ook 2 zoons, ze staan nog op één van onze foto's.
De jongste zoon Ane stond pinkster, '89 in de krant, 60 jaar getrouwd, hij woonde toen in St.Anna.
De andere zoon Hendrik heeft 1 keer de p.c. gewonnen met Hans Knol uit Harlingen.
De jongens waren wat jonger dan ik, de oudste dochter was van mijn leeftijd, zij is later met Abe de Vries, de bekende oproeper uit Franeker getrouwd, ze leven beide nog, als ik het wel heb, maar in een bejaardenhuis in Franeker, maar A.de Vries wordt nog wel eens genoemd bij verkoping of boelgoed, het was wel een bespraakte meneer.
De jongste dochter Maaike, was de jongste van het gezin.

Toen ik van school af kwam, 1 april 1915, wou de boer mij direct wel hebben.
Het was in het midden van de week, vader wou mij toen nog een paar dagen thuis houden, maar ik moest van de boer, dadelijk komen, want de grote bonen moesten er nodig in.
Dat werd mijn eerste werk.
Met een emmertje met bonen achter 2 mannen aan, die de gaten met een pootstok maakten, 5 overdwars op een akker.
Bij iedere man waren 2 inleggers.
Dat waren 2 dochters van eerder genoemde Werkhoven, Hiltje en Janke, en de eerder genoemde Richtje, getrouwd met Gerrit Klazes Kuiken.
Dat was geen zwaar werk, maar het was nog april-weer, er gingen toen nog sneeuw en hagelbuien over ons heen.
Ik werd al "goed troch de mosterd fitere hear"
Maar alle begin is moeilijk, later viel het wel mee.
ïk ben toen de eerste maanden met die vrouwen op en uit geweest.
Na de bonen kwamen de aardappels, ik had dan kunstmest in mijn emmer, en dan in elk gat een beetje doen, voor de poter er in kwam, zo was ik weer een tijd bezig.

Toen de vruchten er in zaten, kreeg ik weer ander werk.
Ik moest dan met één van de mannen de aardappels eggen, ik het paard sturen, en de man moest dan de eg heen en weer trekken, tippen noemde men dat.
Als het dan eind mei, begin juni was, gingen we door wintergranen om de stekels en ander groot onkruid om te hakken.
Àls later het vlas flink omhoog kwam, dan was het wieden geblazen, want de stekels en de melden, waren in de winter ook lastig bij het braken. Als de aardappels het land vol hadden, en er niet meer geschoffeld werd, dan moesten we de grote dingen met de hand er uit trekken.
In de zoner in juli, kwam de hooiing aan de beurt.
Als de maaiers dan kwamen, dan moest ik de kanten wat op halen en hier en daar ruimte maken.
De maaiers die hier dan kwamen, waren: Albert Reitsma en één van zijn zoons Willem of Jan.
Willem was de vader van Albert Reitsma, die getrouwd is met Aaltje de Wit, die ik in het begin al genoemd heb.

Zij wonen nu nog in Tzummarum.
Jan Reitsma woonde later in het huis naast het café, het waren 2 woningen onder 1 dak, Jan had er naast een flink hok staan.
Hij had toen een aardappelhandel in Leeuwarden, hij had daar een pakhuisje, en hij ventte daar langs de huizen met consumptieaardappels, daar verdiende hij zijn brood mee, hij had veel vaste klanten,ook omdat hij prima kwaliteit leverde.
Zíjn broer Willem was gardenier, even als zijn zoon, die ik al eerder noemde.
Ik heb hern niet genoemd, maar de beide mannen hadden nog een broer Gauke, die had een slecht gezicht en hij liep ook niet zo best.
Hij had een briket-handel, hij ging dan met een hondekar bij de klanten langs.
Hij is toen aangereden door een bus van de Labo.
Ik was juist op weg naar de kapper, ik zag het gebeuren.
De hond, wou niet naar de kant, Gauke probeerde wel om hem aan de kant te duwen, maar dat lukte niet vlug genoeg, en toen kreeg de man een duw van de bus en hij viel op de grond.
Het leek mee te vallen, maar hij was al bewusteloos, dokter heeft hem toen onderzocht, maar die kon niks vinden, hij kon wel naar huis vervoerd worden, maar een poosje later overleed hij.

Ik ga mijn koers nu weer even naar mijn werk op de boerderij richten .
Ja, daar werd ik ook bij ingezet, men zou kunnen denken, wat moet een kleuter daar nu bij.
Als we aan de hark stonden om te wjudzjen, dan moest ik altijd voor blijven, en dan het vrouwvolk, allenaal een stukje, dat was voor mij nooit meer dan een halve meter.
Kon ik dan niet vlug genoeg, dan liep ik zo verder, de volgende moest het dan maar mee nemen.

De laatste man die had dan al een beste rol hooi te verwerken.
Meestal kwam het op de midden van de akker te liggen, maar dan werd er eerst een streekje schoongemaakt, waar het kwam te liggen, dat was voor het tiemjen, dan wou het schoner meenemen.

Als het hooi binnen was, dan kwam het witte klaverzaad ook nog.
Dat werd dan met de zeis gemaaid, en bij voorkeur 's morgens als het wat vochtig was van de dauw, en de maaiers hadden dan wel eens een zakdoek om de rekker van de zeis, want er moest geen zaad verloren gaan.
Als het gekeerd moest worden, werd dat voorzichtig gedaan, dat was geen werk voor mij natuurlijk.
Als het dan droog genoeg was, dan moesten wij, het vrouwvolk en ik ook, met de handen de zwaden oprollen, en op een rolletje leggen, dan konden de mannen ze zo oppakken en in de klaverbak gooien .
Die bakken waren goed dicht, er ging dan geen zaad verloren.
Elke boer had wel een bak, ze waren er die op 1 wielen stonden en ook waren er die op een gewone aardkarre pasten, dat waren dan losse bakken, die op het onderstel pasten.
Het hooi werd meestal op de tillingen gezet, er kwam geen graan op, als er al wat op kwam dan was dat een perceel grote bonen, die waren altijd de laatsten.
Het klaverland werd dan omgeploegd, en dan kwamen er wikken in, als het weer dan wat gunstig was, dan stond er in de late herfst, nog een flink gewas op, dat door de koeien graag gegeten werd.
Bleef er soms al wat over, het was een goede bemesting.