Als ik 's morgens op de plaats kwam, moest ik eerst de kalvers met Tjeerd de Jong drinken geven en dan moesten wij de schapen, een stuk of 7 of 8 melken.
Ik kon toen al melken, thuis hadden we ook wel geiten en een schaap.
Toen ik een jaar of 4 á 5 was, had vader mij al aan het geitemelken, en later, toen ik 9 á 10 was, zat ik bij onze buren, de Zwagers, ook we1 eens onder een koe.

Als we klaar waren met de schapen, moest ik met Tjeerd mee om een wagen vol klaver voor de paarden te halen, dat was 's morgens een vaste regel.
De paarden stonden dan bij de bak in de jister, aan de zuidkant van de plaats.
De jister was in 2 gedeelten, en er stond ‘t lytshuus tussen in, als de schapen lammeren hadden, konden ze 's nachts naar binnen komen, ener was ook nog ruimte voor jonge kalvers, als die er eerst uit kwamen.
Tussen de jisters en de plaats, was toen een dobbe, zo noemden we dat stukje water tussen 2 dammen in, het was aan de ene kant niet zo diep, als het warm was, liepen de paarden er zo maar in als ze dorst hadden, er stond altijd genoeg water in.
Nu in 1989 is dit allemaal veranderd, dit water is gedempt, en op het terrein, heeft Vogels nu 2 grote loodsen gezet.

In de winter van 1915-1916 was ik ook op de plaats aan het werk, vader was toen thuis aan het braken, ik moest dan om 7 uur beginnen, dan was het nog donker.
Ik ging dan samen met Jan Tjeerd Zwager, onze latere buurman, die was toen 19 jaar, hij was dan in de schuur tijdens het dorsen.
Mijn werk was dan, op de paarden letten, die voor de rosmolen liepen.
Dat waren er altijd 3, er konden wel 4 voor, maar dat was niet nodig.
Het gebeurde wel eens, dat 1 van de 3 met slappe strengen liep en dan haperde de machine, dan schreeuwde de instopper door het luikje, dan moest ik ze aanjagen.
Het was geen zwaar werk, maar wel eentonig werk, en meest buiten en dan in de winter.

We hebben toen, ik meen in februari een zware storm gehad, dat was toen in Holland de polders, de Purmer en de Beemster en nog wat kleinere onder water kwamen te staan.
Het ging er hier bij de zeedijk ook raar te keer, er stond toen nog een hoge palen regel bij de glooing, met aan beide een bekisting, die was opgevuld met puin, de glooing was van grote balstenen de golven sloegen toen zo hard tegen de palen, dat we hier in huis het spatten wel konden zien.
De huizen aan de zeedijk moesten de regenbak afsluiten om het zoute water niet in de bak te krijgen.
Toen in de namiddag het weer op het ergste was, waren we ook aan het dorsen, ik stond wat in de luwte, toen kwamen er zulke rare rukwinden, dat er vlogen stukken droog stro van de mesthoop, die lag een eindje van de rosmolen af, en dat spul vloog de paarden om de oren, en die raakten in paniek, ik zou er toen op af om ze te stoppen, maar toen ik om de hoek van de schuur kwam, kreeg de wind mij ook te pakken en werd ik bijna in de dobbe geblazen.
Ik raakte van de sokken, maar juist voor het water bleef ik hangen, daar hebben de mannen mij weg gehaald.

De paarden werden, ook met veel moeite weer op stal gezet.
Dat was een middag die ik nooit vergeet maar gelukkig liep het goed af.
Ik ben toen de hele winter zo bezig geweest, ook helpen in de schuur, schoven van het vak naar beneden gooien, en zaterdag's het graan mee over de wiene, ik moest het achter uit de bak scheppen op een zeef dat aan een touw hing, en door een van de mannen heen en weer werd bewogen, dat gebeurde dan om de munsen, kleine stukjes aar, waar de korrels nog in de hul zaten.
Het zaad werd dan nog een keer extra overgedraaid, om de kleine en halve korrels er nog uit te schiften.
Als het schoon was, dan kwam de maat er bij, dat was 37,5 liter, en kwamen dan in een linnen graanzak.
Als alles klaar was, dan kwam het op een klamp in de nôthanne.
Als deze dan helemaal vol was, dan werd het door de beurtschipper opgehaald.
Met winterweer werd het ook wel met wagens naar de stad gebracht.
Het stro werd tijdens het dorsen, door 3 mannen direkt in dikke gruden gebonden, het korte stro bleef voor de koeien en de paarden thuis.
Er kwam geregeld een strorijder uit Franeker om een paar wagens vol van die gruden op te halen, wat er dan mee gebeurde weet ik niet, maar hij haalde bij meer boeren het overtollige stro op.

Toen het voorjaar kwam en het paardewerk begon, kreeg ik daar mijn deel van, met de ploeger als ploegdrijver, en als er geêgd moest worden, dan kreeg ik ook 2 paarden en een eg.
Maar altijd was er één van de mannen bij, want als de eg vol wortelonkruid zat, kon ik hem niet omhoog krijgen.
Als we zaailand klaar moesten maken, dan ging het eerst overdwars en dan over de hoek, om het land wat vlak te maken.
Dan lag het klaar om te zaaien en ging Jacob Wierda met één van de jongere mannen met zijn eigen machine het graan, erwten en ook de bieten zaaien.

Als er vlas gezaaid moest worden, dan deed men het met de hand en soms ook met een zaaiviool.
Als het zaaien klaar was, moest ik soms met een paard en een licht houten eg, aan het na-eggen, meest over de hoek en soms wel 2 keer.
Als het sterk drogend weer was, werd het land direct gerold, vooral in het voorjaar.
In de herfst hoefde dat niet. Als de aardappels er haast in konden, dan moest er eerst mest over het land, en moest de mesthoop er uit.
Dat gebeurde dan met de hooiwagen op het land, de ene zij omhoog, en dan met de donghekkel de zaak er af trekken op kleine hoopjes.
Dat was beter dan met de kar, die werd gekipt en dat gaf meer werk met het strooien over het land en dan moesten wij, de vrouwen en ik, het verder met een vork over de hele akker verspreiden, zodat het ploegen kon beginnen.
Dan liep ik bij de ploeg om het mee gesleepte stro in de voor te duwen, het spul moest er goed onder.

Het ploegen gebeurde dan met 3 of 2 paarden, en dan moest er een ploegdrijver bij.
Dat was nog geen werk voor mÍj, dat was voor één van de jonge mannen.
Als er dan stukken land klaar lagen, dan moest er geëgd worden, met 1 paard in de voor langs en de eg op de akker langs, en dan moest de man de eg heen en weer trekken, om hem op de akker te Houden.
Soms als het land erg stijf was omgelopen, kwamen er wel eens 2 paarden voor, en werd er een zware eg gebruikt, en werd er vaker over een akker gereden.
Als het klaar was, dan kon het poten beginnen, weer 2 mannen en 4 inleggers.

Zo werd het langzamerhand 12 mei en er gingen toen 3 arbeiders verhuizen, dat waren Keimpe en Sikke Werkhoven, uit de huizen, en de familie van Sinderen uit het dorp, daarin kwamen toen Gerrit Kuiken en Richtje, die ik al eerder noemde, te wonen.
In de woning van Keimpe en Welmoed, kwam Hielke Veenstra te wonen en in die van Werkhoven kwam Lou Koster met zijn vrouw Saapke en een dochter Lize te wonen.
Bij Veenstra en zíjn vrouw Klaske, waren nog 5 kinderen in huis, een zoon Oeds en een dochter Tjitske, die gingen beíde al mee werken bij de boer, en 2 meisjes gingen naar school, en de jongste was nog klein.
De mensen woonden al in de woning naast Tjeerd en Jantje, de ouders van Douwe Zwager. Veenstra was toen arbeider bij van der Staag.
Zij hebben daar hun oudste zoon Gerrit verloren, of hij ooit gewerkt heeft weet ik niet, want hij sukkelde al toen ze hier kwamen.

In de beide kamers waar Douwe Zwager nu woont, hebben na de eerder genoemde familie van der Ploeg, ook nog verschillende gezinnen gewoond, onder anderen Hendrik Alkema en Trui met 1 zoon die ook Hendrik heette, die was toen op school, en een meisje dat ook Trui heette, die vrouw had ook een grote zoon uit een eerste huwelijk, die heette Johannes Frieling, die was soldaat.

Alkema werkte toen bij v.d.Staag.
Verder is er nog een Tjeerd Hoekstra en zijn vrouw Houkje geweest die hadden toen nog geen kinderen.
Hij was een broer van Douwe, de vader van onze latere buurman Henk Hoekstra die in begin december 1985 hier plotesling overleed.

De 2 huizen naast Douwe zwager, die nu van Jacob Mosselman zijn, daar woonden vroeger de ouders van mijn moeder, Albert de Haan en Jantje Hoekstra, aan de zuidkant en aan de andere kant, Gooitzen Scheffer en Sietske, dat waren de grootouders van de moeder van Siebe Faber, die nu in Firdgun woont.
De familie scheffer hadden 4 dochters Siebrigje, Trien, Aaltje en Jetske en een zoon Pieter.
De familie de Haan had 6 dochters Eelkje, Tjitske,Sjoerdje, Pietje, Corneliske en Janna, en ook nog 2 zoons Sjouke en Pieter.
De familie Scheffer is later naar Tzummarum verhuisd, en de Haan kwam toen in het huis waar nu Sjoerd de Boer in zit,en dan de kamers van Jurjen Westra.
Zij woonden daar voor 1900 al denk ik, want toen wij zelf in Firdgum kwamen, waren zij er al.
Grootvader Albert is in de herfst van 1912 gestorven en toen is beppe eerst even bij tante Tjit gekomen, maar dat paste niet zo best, en toen is ze bij ons gekomen, en is hier blijven wonen tot haar overlijden in de laatste week van 1916, ze is toen op 1 jan. 1917 begraven.

In hun huis kwamen toen Jurjen Westra en Houkje te wonen, de grootmoeder van Jurjen van nu.
In de kamer naast hen, kwam toen Rense Schiphof te wonen.
Voor dezen, woonden er naast de Haan, Iepe Zondervan en Klaske, met 3 dochters, Sietske, ,Jeltje en Marie, en 2 zoons Tabe en Sjouke.
Voor dezen woonden er ook nog Hendrik Visbeek en Mettje met 3 dochters, Geertje, Liesbet en Afke en zoon Klaas, ze staan allemaal op het schoolportret.

In diezelfde kamer heeft na Zondervan ook nog gewoond de familie Douwe Kuik en Liskje van der Linden, Kuik was weduwnaar toen hij kwam als arbeider bij v.d.weg. Liskje haar ouders, Evert en Tiet van der Linden, woonden in de kamer, die Teo en Dirkje er nu hebben bij gekregen , zij werkten ook bij v.d.Weg.
Dat was in 1911 nog bij oude Bouke v.d.Weg.

Het was ook een heel droge en hete zomer, vader ging toen ,s morgens om 4 uur naar het land om te zichten en op het heetst van de dag waren ze thuis, en dan na drieën gingen ze weer aan het werk, tot 's avonds 8 uur, om half 6 gingen de vrouwen hen dan koffie brengen, het was eigenlijk geen doen om te werken.
De boeren hadden toen ook veel last met hun vee, de sloten waren allemaal droog, het vee liep telkens in het wild, want drinken was er ook niet.
Er werd toen naar water gezocht in dobben en andere hoeken van diepe sloten, soms lukte dat, en zo niet, dan werd er water heen gebracht.
Wat minder was, er brak toen ook nog mond en klauwzeer uit, er stierven ook dieren aan, sommigen redden het met bijvoeren, de lijnkoek moest de beesten in de bek gestopt worden, en de poten waren soms zo aangetast, dat ze niet konden lopen,en het vel van de spenen ging er met melken af, het was dan soms meer bloed dan melk.
Wat een toestand hè.
Maar er is na verloop van tijd toch weer een eind aan gekomen, maar de gevolgen zijn jaren zichtbaar gebleven.

Dat was in 1911, in 1912 was het net anders om, veel regen en een erg natte herfst, er zijn toen ook nog al wat aardappels in de grond gebleven, maar er is toen een zachte winter op gevolgd.
Het was in februari van het volgende jaar, toen hebben de mannen nog gerooid, op het perceel bij de brug, waar nu een bos op staat.
In de winter zakten de aardappelhopen in, ze begonnen te broeien want er zaten te veel zieke knollen in.
Ze werden in de sehuur dan nagezien, de gave er uit en de rest werd, als ze nog hard waren, voor veevoer gebruikt ze werden dan eerst gtewassen, en dan werden ze gekookt, er was op het erf , naast het wagenhuis, een apart hokje van steen gebouwd, daar stonden 2 ketels in, 1 voor het water en 1 voor het veevoer, die luchtdicht gemaakt en afgesloten konden worden.
Beiden waren door buizen met elkaar verbonden, als het water dan kookte ging de stoom door het voer.
Deze ketel was voorzien van een veiligheidsklep, zo konden er geen ongelukken gebeuren.
De brandstof die men gebruikte was wat afvalhout, en wat van de goedkoopste turf.
Er is toen veel gebruik van de installatie gemaakt, ook granen en ook grote bonen en lijnzaad.
Krachtvoer zoals nu, was er toen nog niet, alleen lijnkoek van Ulbe Twijnstra van Akkrum was er al, maar dat werd ook niet zo gebruikt zoals het nu gaat.

Ik ga nu nog even terug naar die huizen van Teo en Dirkje, toen wij in dit huis kwamen, woonde er in de zuidkant een familie Iepma en aan de andere kant woonde het gezin van Jacob van der Weg en zijn echtgenote Bregina, met 2 zoons Jan en Klaas en 5 dochters Antje, Johanna, Pietje en Jetske en ?
Iepma had nog geen kinderen, hij sukkelde toen al een hele tijd en is toen ook gestorven.
Na deze kwam er een Gerrit Dijkstra te wonen, met 3 zoons Jouke en,Johannes die al mee werkten, en een Gerrit die nog naar school ging.
Voor deze mensen hebben er ook nog een Jitse de Haas en een Schelte Miedema, en mijn oom Brant Fennema en tante Tjit, die in mei 1893 trouwden, zijn toen in de n. kamer gekomen.
Omke was toen vaste arbeider bij oude Bouke, tante is voordien ook dienstbode bij v.d.Weg geweest.
Later is omke ook nog arbeider geweest bij Jan Westra, de schoonvader van Bouke, hij was met de oudste dochter Johanna getrouwd.
Zíj hadden 2 zoons Hermanus en Bouke en 2 dochters Akke en Ietsje.
Zíj woonden toen op het spul van Huizinga, dat vroeger van de kerkvoogdij was.
Er heeft, toen moeder nog klein was, ook een Tolsma op gewoond.
In een van de huizen van Jurjen Westra woonde toen een zoon van die man Feitsen en Klaske.
Die hadden 4 zoons Hendrik, Samme, Ate en Simon, in Tzummarum wonen nog een Feitsen van Simon en Hendrik de laatste is getrouwd met familie van Teo en Dirkje, Feitsen van Samme woont al in een bejaardenhuis in Franeker.