We hebben toen bij elkaar gezeten, en natuurlijk heel wat afgepraat.
Hij was erg goed te spreken over de behandeling die het personeel daar kreeg, toen hij in de Vut kon komen, met 60 jaar geloof ik,is hij met werken gestopt, zijn loon ging gewoon door, vacantiegeld en ziektekosten werden door het bedrijf voor 100% doorbetaald, en dat zou zijn hele leven doorgaan.
Ook levensmiddelen, textiel en meubels en fietsen ja van alles, er was geen nee te koop en dat alles voor een prijs waarvoor men in de winkel meer zou moeten betalen.
Het bedrijf maakte zelf afspraken met verschillende grote zaken en zo werd er in het groot ingekocht, en de kwaliteit werd goed in de gaten gehouden.

Tot zover over de familie Hamersma.
Gister 17 november 1989 las ik in de Leeuwarder Courant weer 2 overlijdensberichten, over Liefke Wiersma-Boersma uit Harlingen, 78 jaar oud.
Ik heb al eerder in dit schrijven gemeld dat ze hier op school is geweest ze woonden toen op de Noorder Hoeve, die in 1933 afgebrand is.
Haar ouders Gerrit Boersma en Tjamke Ploegstra en haar broer Piet Boersma expediteur aan de Hearewei Tzummarum, alles al eerder vermeld.

En nu over een ander bericht, dit betrof Wietse Steinvoorn, een man die veel langs de streek kwam, hij handelde zowat in alles, wat overtollig was.
Vloerbedekking, meubels, kleding, oude metaLen, afbraak, hout, steen, puin, enfin in alles wat nog bruikbaar was tot onbewoonbare huisjes toe, die hijzelf sloopte, de goede steen die er nog aan zat, maakte hij schoon.
Ook meubels, die wat onooglijk waren, de bekleding bv. werd door hem vernieuwd, zo had hij zich een bestaan verworven.
Hij was getrouwd met een dochter van onze barbier Haaije Travaille, die woonde midden in Tzummarum, in het huis, waar de slager Gerrit Eeltjes de Boer voordien woonde, later is deze verhuisd naar het huis waar nu Kees Adema is gevestigd.

Dit huis is vroeger gebouwd, ik meen door Sipke Anema, boer op de Hoge Zijl, waar nu, fam. Anema, een achterkleinzoon van deze eerste genoemde.
Tussen deze 2 slagers is het huis ook nog bewoond door de schoonvader van de Boer, ex schoolmeester Klaas Baltjes.
Nu ben ik toch weer fout qeweest, Baltjes woonde vóór de Boer, in dat huis, en niet andersom, stom hé, vergeef het me maar, het loopt me wel eens door, ouderdom denk ik.
Ook de ouderdom van Steinvoorn had ik niet vermeld, hij was 76 jaar geworden.

Ik ga nu maar weer eens terug naar het braken.
Winter 1918-1919 ik stond toen met vader in het braakhok.
Wij gebruikten toen nog geen moderne werktuigen, het was eerst de stengels onder de braakmachine, 2 rollen die net als een tandwiel in elkaar pasten, en dan werd het vlas er per handvol tussendoor gedraaid.
Als het vlas goed droog was, dan zaten de sjudden er los in.
Dit werk deden we 's morgens eerst voor het theedrinken, we begonnen meest om half zes en zeven uur broodeten.

Om half negen, dan werd er een kruiwagen vol vlas gehaald.
Vader had dan de droogkast al klaargemaakt, daar zat een kuil onder, daar kwamen sjudden in, die werden flink aangedrukt.
Er werd dan eerst een zwarte laag van de vorige dag overheen gedaan, eigenlijk hetzelfde als dove kolen uit de doofpot.
Dan werd er een bosje afval of een stuk papier in een oude emmer met dat zwarte spul afgebrand, dat gebeurde bijna altijd buiten de deur, vader had dan een deksel bij de hand, om zonodig de zaak te stoppen.
Het duurde maar even om het spul aan het gloeien te krijgen.
Als het dan klaar was, werd met een nôtschep hier en daar een beetje over de zaak, in de kast gestrooid, en met een schop even aangedrukt, dan duurde het even en het drogen kon beginnen en het vlas kon er in gezet worden.

Het kwam dan op een gazen raam te staan, ongeveer een meter boven het vuur. Dat raam, dat uit 2 helften bestond, had boven het vuur 2 ijzeren staven voor het doorzakken, aan de binnenkant van de kast zaten klampen waarop het raam kon rusten.
Aan de voorkant zat een deur, waar het vlas er in gezet kon worden, 50 schoven konden in 1 keer gedroogd worden.
Aan de onderkant onder de bovendeur, zat nog een klein deurtje om naar het vuur te kijken.
Als het vlas een uur of 3, 4 had gestaan, dan werd het vlas even omgezet, dan kwamen de buitenkanten in het midden.
Er werd dan ook even naar het vuur gezien, want op den duur vormt zicht een laag witte as, en wordt de warmte minder.
Dat werd dan met een apparaat naar de kant gestreken, dan ging de zaak weer gloeien.
Als we dan de laatste schoven van de vorige dag onder de rollen door hadden gedraaid, dan was het sliepen aan de beurt.
Zo'n sliep was van hout, 2 rechtopstaande balkjes, die aan de onderkant in een zwaar blok hout waren ingekeept, tussen beiden verbonden door een plank beneden, en op de helft van de hoogte, door een spaak.

En nu de bovenkant van de paaltjes, daar werden gleuven ingezaagd, 4 á 5 cm. diep.
In het linker paaltje werd een gaatje geboord, waar een bout door kon, in de gleuven werden dan ijzeren staven gezet, 3 mm dik, die van veerkrachtig materiaal gemaakt waren, en aan de bovenkant niet zo scherp, zodat het vlas er niet in haakte.
Er waren gaten in het ene eind geboord, daar kwamen dan de bouten door, en nu de klapper, die het spul kompleet moest maken, ook weer van ijzer, hij paste tussen de staven, en bestond uit 2 aaneen verbonden staven, met een houten handvat aan het ene eind, en 2 ogen aan het andere eind waar de bout doorgestoken werd, dan kwam er nog een zwaar stuk steen op de onderste plank te liggen.
Dan stond de zaak goed stevig.

En dan kon er gewerkt worden.
Men nam dan een handvol vlas, dat onder de rollen was geweest, dan kwam dat onder de klapper, dan stak men de linkerhand, met de 4 vingers gespreid, door het vlas, zodat het wat in de breedte er tussen kwam.
Men ging dan de klapper wat vlug op en neer bewegen, waarbij het vlas gelijk iets terug werd getrokken, totdat het er geheel onder door was geweest.
Dan werd het met een slinger weer onder de klapper door gegooid en dan begon alles weer van voren af.
Na een keer of wat zo gedaan te hebben, ging men met een langwerpig dun plankje het vlas zwingelen, met de rechterhand heen en weer slaan, sommigen konden dat erg vlug, en dan was het laatste onraad eruit.
Zo'n handvol vlas, werd in 2 keer bewerkt, eerst het boveneind en dan het stoppeleind.
Als men zo'n schoof bewerkt had, dan werd dit eerst aan de kant gelegd, en werd er met de volgende begonnen.
Als het heel best vlas was, soms bleef er van een schoof een pondschoon over en dan waren er 6 schoven nodig voor een bundel, met een gewicht van 6 pond en 2 ons.

Als we 's morgens om 1 uur weer vlas haalden, dan werden de schoven ons toegeteld door de vaste arbeider en het aantal, dat iedere braker gehaald had, werd genoteerd, dan kon de boer zien, of de een ook meer schoven nodig had dan de ander.
Zo kon hij aan de ingeleverde bundels weten, hoe er gewerkt werd.
Als op zaterdagmiddag, de bundels gebracht werden op de grote zolder, dan keek de boer eerst een paar bundels na, werden die in orde bevonden, dan werd ook het gewicht gecontroleerd.
Het gewicht klopte meestal wel, maar de ene braker had wel eens iets meer vlas nodig dan de ander, maar groot verschil was er nooit.
Het aantal bundels, dat ingeleverd mocht worden, hing af van het loon, het bedrag per bundel, was zowat een derde van het dagloon, dat toen gold.
De brakers mochten niet hoger komen, dan de mannen in de schuur.
Als een braker kans zag om zijn tax een dag eerder af te maken, dan was dat met winter wel mooi, dan kon er ook eens geschaatst worden, dat had men zelf in de hand.
In de winter '19 op '20 waren vader en ik ook zo bezig, en onze buren Tjeerd en Jan Zwager en Pieter v.d.zee, er werd in alle hokken gebraakt hier op de streek.

Deze winter, het was in febr. de 20ste geloof ik, gebeurde er een ramp.
De droogkast van Tjeerd raakte in brand, de zaak was ingezakt.
Er was geen helpen aan het vuur zat, ook door het spinrag, ineens boven in het hok, bij het riet dat onder de pannen zat.
Er zater ook nog 2 geiten, maar die zaten in een apart hokje, dat op het Noordeinde van het streekje stond.
We hebben de dieren toen bij bakker de Vries, in het stenen hokje gebracht, daar waren ze voor eerst veilig.
De brandweer van Tzummarum was er al vlug bij, maar had de handen vol om de huizen te bewaren.
We hebben toen het huisraad ook gedeeltelijk naar buiten gebracht, want in het achterhuis sprongen de ruiten, en de dakgoten schroeiden, de beide middelste huizen waren het gevaarlijkst, doordat de wind uit het zuidwesten kwam, werden de vlammen onze kant opg jaagd.

De eindwoning van Tjeerd heeft toen niet veel schade opgelopen.
Zijn huisraad is niet van zijn plaats geweest.
De hele nacht is de brandweer paraat greweest, maar de volgende morgen was alles koud.
Toen is dadelijk een begin gemaakt met het puin ruimen, en er moest direct weer een w.c., oftewel een schijthuis gemaakt worden, want die hele voorziening was verdwenen.
Van wat resten hout, werden 2 gelegenheden gemaakt, en omdat er metalen vaten in stonden was dat gauw opgelost.
Onze geiten moesten ook weer een stal hebben.
Het oude hokje was er voor de brand al weggebroken, dat werd toen weer hersteld, want ze konden natuurlijk niet bij de bakker blijven, die had de ruimte ook nodig.

Maar ons werk stond natuurlijk ook stil.
De boer vond toen, dat we wel in het lytshuis konden komen, maar het ark daar haperde het eerst aan, de smid Keuning van Tzummarum maakte de braakmachine weer in orde, er moesten nieuwe veren in, want die waren de veerkracht kwijt en het houtwerk moest ook nieuw gemaakt worden, aan beide kanten weer een bord en een houten handvat aan de kruk.
Dit kwam direct k1aar.
Een oom van ons, die in Slappeterp woonde, had een Belglsche Zwingel-nachine staan, die toen niet gebruikt werd, die konden we wel ophalen.
Dat toen was dat ook opgelost.
In het lytshuis hadden we alle ruimte, de braakmachine op het Oosteinde, daar zat een stenen vloertje in, de Zwingel aan de zuidkant bij het raam.
Aan het Westeinde zaten grote deuren, en aan de noordkant 2 kleinere.
Van het stof hadden we ook geen last, maar het drogen daar waren we vanaf, dat kon daar niet zoals thuis.
Gelukkig was het toen een mooi voorjaar, veel dagen zonnig en fris drogend weer, als we de schoven dan in de zon zetten, dan lukte het best, vooral nu we de Zwingelmachine hadden.
We zíjn zo tot bijna april bezig geweest.

Inmiddels werden onze hokken ook weer opgebouwd en nu van steen.
Toen we moesten stoppen, omdat het landwerk weer begon, hebben we eerst de machine weer naar Slappeterp gebracht, en onze eigen spullen weer in het nieuwe hok gezet.
De 2 sliepen waren ook weer hersteld, zodat we een volgende winter ook weer konden werken.

Dit voorjaar hadden we meest paardewerk, ploegen met een Melblote Wentelploeg, 4 paarden er voor, vader en ik, dan waren de paarden voor mij, en vader moest op het eind, de ploeg wentelen, hij trok dan de staarten van de ploeg terug, dan kon hij het andere schaar er voor draaien, in die tijd had ik de paarden in de ronde gebracht, en dan maar weer naar het andere eind;

Eentonig werk, maar soms ook wel eens spannend, want we hadden niet altijd dezelfde paarden ervoor.
Als het goed ging met het span, dan werd er een jong paard tussen gepast, die beleerd moest worden, het eerste begin was dan al achter de rug.
Het paard kwam eerst in het achterste span naast het bij de handse paard, achter in noemden we dat.
Daar werd de leerling stevig aan vast gekoppeld, met een touw om de nek van het handpaard, en ook nog aan een gordel, die dat dier dan om kreeg, zo kreeg het jonge dier niet de kans, om te ver vooruit, of naar de buitenkant uit te wijken.
Als het beestje al eens even stopte, werd het door de anderen wel meegetrokken.
Het duurde meest niet zo lang, dan ging het al beter.
Op het eind van het land, als er gekeerd moest worden, dan stribbelde de leerling eerst ook wel eens tegen, maar de oudere dieren wisten wel hoe het moest, zodat de leerling vanzelf in het goede spoor kwam.
Een enkele keer raakte er wel een poot buiten de touwen, de oudere paarden trokken de benen wel weer terug, maar zo’n jong dier moest eerst geholpen worden.

Soms ging dat moeilijk, als men dan aan het touw begon te trekken, begon het dier achteruit te trappen dan kon men het touw terug trekken.
Het gebeurde ook wel, dat het touw boven de hak in de lies kwam en door het trappen, de huid beschadigd werd.
Daar werd het dier niet makker van.
Als hij bij het keren het touw voelde, hetzij aan de buiten of binnenkant, dan begon hij weer te trappen, soms met beide benen tegelijk, en dan is het wel gebeurd, dat beide touwen ertussen kwamen, dat was niet zo best, dan kwam het bloed er na.
Daar werden de beesten niet makkelijker van, ze hoefden maar iets te voelen, dan was het weer mis.