Het begon al voor Kerstmis te vriezen, maar in het eerst niet zo streng, men kon de vaart niet uit, en er viel ook nogal wat sneeuw.
Er is toen ook veel vorstschade geweest, vader had toen een flinke hoop roodstar op de mieden zitten, daar is toen zowat 8% van verloren gegaan.
En aan de weg op de 2 pondemaat zat een hoop wortels, daar was de helft van bevroren.
Wij, Albert en ik werkten toen nog bij v.d.Weg, daar waren de hopen ook bevroren, we zijn dagen bezig geweest met het uitzoeken van de weke knollen.
Het was eind maart, begin april, voor men de grond wat zacht zag worden.

Die winter heb ik de landbouwcursus hier in de school, bij meester Reitsma gevolgd, dit was het laatste jaar van de cursus, die 2 winters duurde.
In de zomer van '29 zijn we een keer of wat op excursie geweest.
We zijn toen met de bus van Kampen uit Wier, naar de Veenkolonies geweest, in die tijd was er veel te doen over de wratziekte bij de aardappels.
Wij zijn toen in Sappemeer, bij een proefveld geweest waar de bekende Geert Veenhuizen directeur was, de kweker van de Eigenheimer, of Borger.
We hebben daar kunnen zien, wat wratziekte is.
Knollen die licht, en erg waren aangetast, een met een begin, en een exemplaar, dat meer leek op een turf dan op een aardappel.
Per ras was er een groot verschil, de borgers waren zeer vatbaar, en de Alpha leek onvatbaar, de Bintjes waren ook erg vatbaar.
In die tljd is daar erg veel drukte over gemaakt, als een perceel besmet was, dan werd het voor 20 jaar verboden om daar aardappels te verbouwen, en binnen een straal van 40 km mochten er geen poters geëxporteerd worden.
Het is mij niet bekend, of er in Friesland ooit een besmetting is gevonden, men was hier wel benauwd, en er werden allerlei maatregels en wetten gemaakt, om een ramp te voorkomen.

De hele Friese Poterhandel stond op het spel.
De laatste jaren hebben we nooit meer van wratziekte gehoord, er worden nog steeds fabrieksaardappels geteeld en men hoort nergens meer wat van.

Toen wij daar de proefboerderij bezochten, stonden de vruchten er geweldig voor, deaardappels in volle bloei, en met veel lof, meer dan bij ons op de klei, dat had ik niet verwacht, ook de granen stonden er goed voor.
Dit was de eerste reis, die we met meester Reitsma maakten.
Later zijn we ook nog op de proeftuin in Berlikum geweest, bij de heer P. Smeding directeur, we hebben toen verschilIende rassen aardappels, en hun afwijkingen bezichtigd.
Ook op de proefvelden van de Friese Maatschappij in Engelum, en van de K.I.Z. in Sint Anna zijn we geweest.
Op het eerste hebben we gezien hoe er nieuwe rassen ontstaan.
Een rijpe bes die aan het loof na de broei ontstaat, werd op een dakpan uitgemeerd, om te drogen, en later werden de kleine zaadjes stuk voor stuk in een potje gezet, met een nummer er op.
Het eerst jaar werd er naar gezien, hoe de planten zich ontwikkelden, of ze snel of langzaam groeiden, en of er veel of weinig blad aankwam.
Als er later gerooid moest worden, kwam de opbrengst van iedere plant, weer in een apart bakje. Er was een groot verschil in het aantal, en ook in de vorm van de knollen.
Ook waren er soms enkele bij, die geen knol hadden gevormd, die werden afgevoerd.
Het volgende jaar, als de zaak weer in de grond moest, dan werden de knollen van elke plant, weer apart gezet, en dan bleek, dat ze allemaal verschilden in kleur, vorm en aantal een mengelmoes.

Een tijdrovende zaak, men moet jaren lang bezig zijn, voor er een resultaat komt.
In dat jaar stond daar het ras Furora in bIoei, waar Dorst de kweker van was, een rood schillig soort, die ontstaan was uit een kruising van de Alpha en de Roodstar.
Het was ook weinig vatbaar tegen de gewone aardappelziekte, werd er beweerd.
Het was ook een goede eetaardappel, kruimig en een goede smaak, en beste opbrengst.
Op het proefveld van de K.I.Z. in St. Anna, konden we de nakomelingen van de verbouwers, die met de hoogste cijfers gekeurd waren, met elkaar vergelijken.
Dan bleken er soms nogal wat verschillen te zijn, in de stand en er waren ook bij, waar in nog planten verwijderd waren, die er niet in hoorden.
Dan kon men zien, wie de beste selecteurs waren.
Als de keuring afgelopen was dan kon elke verbouwer, een volledige uitslag krijgen, als men bij de aangifte voor de keuring dat bestelde, kosten werden dan ook meteen betaald.
Tot zover.

Het was in de zomer van 1929 toen werkten Albert en ik nog bij v. d . Weg.
Vorige jaren hadden de arbeiders gezamenlijk het meeste werk, zoals het vlastrekken, repelen, rotten, drogen, en in de schuur brengen incl. de granen, binden en in de schuur brengen, voor een vast bedrag aangenomen.

Er werd dan een daghuur opgenomen, en het andere werd na afloop van het werk afgerekend.
Dit heeft zo enkele jaren geduurd, en het bleek bij beide partijen te voldoen, naar in '29 konden de boer en het volk het niet eens worden, dat liep zo hoog op, dat alle werk in daghuur werd gedaan, een stille oorlog eigenlijk, beide partijen hielden de kop ervoor.
Maar het werk werd wel gedaan, alles kwam weer in de schuur.
Er werd verder niet meer over gesproken, maar vergeten werd het niet.

Toen het in het voorjaar van'30 op naar 1 mei liep, op een zaterdagavond, toen de boer ons het loon uitbetaalde (alle arbeiders waren er bij in de schuur) vroeg ik aan de boer: "het is haast weer zo ver, dat ik wil weten hoe het komt".
De boer zei "jullie kunnen allemaal om ander werk zien".
Ik zei: "Dat is duidelijk genoeg, dan weet ik wat ik moet".
Van de anderen deed niemand een mond open, en elk ging zijn eigen weg.

We kregen thuis elke week een Boerderij, een blad uit Doetinchem, daar stond veel aanvraag naar knechten in.
Ik ben toen gaan adverteren in die krant, elke abonnee kon eenmaal in het kwartaal een gratis advertentie plaatsen.
Ik en Klaas Keizer, een zoon van Willem, die ook bij v.d.Weg werkte, meldden ons aan als knecht.
Klaas was toen 19 jaar en ik was 26.
Na enkele dagen, kwamen er al brieven op, 1 uit Osdorp en 1 uit Amsterdam-West, Sloterweg 1042.
Het waren 2 zwagers.
We hadden een loon van 12 gulden en de kost gevraagd, en een week vacantie, en daar gingen ze wel mee akkoord, op deze voorwaarden, als er eens moeilijkheden kwamen, dan moesten beiden het recht hebben om de overeenkomst te verbreken.

Ik ben toen zelf eerst vertrokken naar Osdorp, via Halfweg, het was in de laatste week van april, en een week later is Klaas toen ook gekomen.
Zijn baas was Barend Hopman ik ben eerst op bezoek geweest bij hen, daar waren 2 kinderen, een jongen van 5 en een meisje van 1.
Bij mijn baas, zijn naam was Arie van Groningen, hij was maar even ouder dan ik.
Ze hadden 1 zoontje van 8 maanden, de vrouw haar naam was Neeltje Worm, dit was een zuster van Barend Hopman zijn vrouw, die heette Hendrika Worm.
Deze vrouwen waren dochters van Henk Worm, die ook in Osdorp een boerderij had.
Hij had nog 2 dochters en 3 zoons, waarvan de jongste nog thuis was.
De oudste zoons Gerrit en Henk waren wel getrouwd, en die beide andere dochters ook, de oudste woonde aan de Sloterweg, dat was Marie, haar man Jan Verbeek molk een flinke koppel koeien, hij had 2 vaste knechten en ook andere losse hulpen, zij hadden een zoontje, ook een Jan.
De jongste zuster Mien was getrouwd met een melkhandelaar, hij heette Gerrit Veldhuizen, zij woonde in de stad, zíj hadden toen nog geen kinderen.
De familie Hopman was ook nogal talrijk, Barend, Nico, Harmen, Gerrit, Marten en Tijmen, hun vader heette ook Barend, en er waren ook nog 2 dochters die getrouwd waren, maar niet met boeren, ik heb ze nooit gezien.

De oude Barend, ik kan mis geweest zijn, maar naar mijn mening was hij nog altijd het hoofd van de familie, hij was altijd aanwezig bij aankoop en verkoop van vee.
Hij was geregeld op de markten in Amsterdam en Purmerend te vinden.
Ik ga nu nog even naar mijn baas, die had een 30 tal koeien en 6 bunder land, alles bij huis, er waren 9 percelen, wel handig, men molk dan bij huis.
Toen ik er kwam, stond het vee nog op stal, maar na een week ging er een derde deel het land in, de anderen bleven nog binnen, er was nog wat hooi over gebleven, en het gras was al mooi lang, er kon een aardig sneetje gemaaid worden.
We maaiden dan elke dag een wagen vol, en verder kregen de koeien slobber, een mengsel van lijn en maismeel, en schillen, als dat spul op was, kregren ze eerst nog wat hooi, en dan gras, later als het meeste op was, er was een voergoot voor de koeien, die op een regel, met de koppen naar elkaar toe stonden, een pad van 3 meter ertussen.

Het drinkwater, dat was prachtig geregeld.
Doordat de boerderij in een uitgebaggerde veenderij lag, kon het buitenwater, zo door een leiding, zo in de goot lopen als de kraan open gedraaid werd.
Voor huishoudelijk gebruik was er wel gewoon leidingwater, dat uit de duinen kwam, dat smaakte eerst wel anders, dan het regenwater thuis.
Wat het werk betrof, dat was voor mij een grote verandering, de zomertijd was er toen juist gekomen, die werd daar ook gevolgd, de melk werd veel vroeger opgehaald, dus een uur eerder melken, zo werd het 3.30.

Het was toen wel mooi weer, we molken eerst die buiten liepen en dan binnen, als ik daar even was, dan brak het zweet mij direct uit, want het was daar smoor heet, de deur kon wel open, maar daar was de baas fel op tegen, hoe warmer het in de stal was, wat beter de koeien groeiden, omdat er steeds andere koeien gekocht werden, er werd niet gefokt, als de melkgift minder werd, moest er snel wat vlees op komen, zodat de slager het dier kon hebben.
Dan werd er weer een verse koe met veel melk gekocht, meest oudere dieren, die na verloop van tijd, toch naar de slager gingen, en die bij de handel geen hoge prijs opbrachten.
Veel van dit vee kwam uit Friesland vandaan, als ze daar te oud, of als ze 3 speen waren geworden, als er dan maar een goede plas melk onder vandaan kwam, en de prijs niet te hoog.
Als ik dan een stuk of 14 koeien had gemolken lag het hemd mij kletsnat op de rug.

Toen het maaien begon, dan moest ik na het ontbijt een wagen vol gras halen, de baas ging dan met de machine het land in, en ik ging, als de wagen vol was, de hoeken en de kanten langs, het gras was zo hoog, het stond me tot de knie en stonden er stekels in, met de bloemen in de top.
Echt ruw spul, weinig beter dan stro.
Het land was laagveen boven, en klei eronder.
Het was goed te berijden, het was stevig genoeg.
Er zaten ook nog een paar stroken in, die waren bij het baggeren overgebleven, daar werd nog turf gemaakt, 2 oudere mannen waren daar nog aan het turf steken, dat deden ze voor een brandstofhandelaar.
Op dat land zaten al hopen droge turf, afgedekt met riet, dan kon zo wel jaren zitten.
De verse stukken, die al stevig waren, werden eerst op kleine hokjes gezet, een tiental, zodat de wind er doorheen kon blazen.
Later als ze enkele weken gedroogd waren, werden ze bij tweeën bij elkaar gezet, en zo ging dat door, tot ze aan de grote hoop gezet werden.

Het droogde toen best, het hooien kon goed opschieten, het werd in de berg gezet, dat was één met 3 ijzeren balken, waar een kap op zat, op iedere balk zat een lier, waarmee de kap omhoog, en omlaag gehaald kon worden.
Als er hooi gelost moest worden, kwam de wagen, aan die kant te staan, waar men geen last van de wind had, de kap werd dan aan die kant wat omhoog gehaald de andere kant bleef lager, dan had het hooi daar eerst wat steun aan.
Werd de ruimte daar boven wat te klein, dan even naar de lieren, dan was er weer ruimte, er konden zo'n 50 a 60 wagens hooi in.
Als we 's avonds stopten, lieten we alle lieren los, dan kwam de kap op het hooi te rusten, dan zakte de zaak flink in elkaar, en regen en wind hadden ook geen kans.
Wat ik ook fijn vond, het werk was in de buitenlucht, in een schuur kon het soms erg benauwd zijn als het warm was.
Toen de berg nog niet hoog was, konden de boer en ik het samen nog redden.
Als het 's morgens goed zat met het weer, dan gingen we na broodeten, direct naar het hooi, de koeien waren toen allemaal in het land.
Als het niet erg nat van dauw was, dan gingen we, het hooi zat in oppers, aan het opladen, er werd een dikke brok hooi op gezet, dan er mee naar de berg, en aan het lossen, de vrouw hielp dan ook even mee, dan ging het wat vlugger, en dan vreer naar het land.

Zo konden we dan 3 wagens thuis halen, de laatste werd dan na het eten gelost, en gingen wij weer aan het opladen en de vrouw afwassen, zo gingen we door tot het tijd was om te melken.
Na het melken, eerst weer een wagen lossen, en dan een boterham en koffie, en dan weer opladen, dat ging door tot 8 uur, dat was wel een lange dag hoor.
Dat is zo een week of 5 - 6 doorgegaan, de laatste weken hadden we er nog een hulp bij, in de turf waren toen 2 jongens van de turfkoopman, met de turf bezig, en als er dan gelost moest worden, dan hielp een van de jongens even mee, want de berg werd te hoog, om het hooi van de wagen op te steken, het moest aangepakt worden, en dan moesten er 3 mensen boven zijn.
Zo ging dat door tot alle hooi binnen was, de berg was vol, de kap stond op het hoogste punt.
Het was toen in het laatst van juli.
Het weer was er niet beter op geworden, het werd buiig, en het humeur van de baas werd er ook niet beter op.
Op een morgen, toen ik wakker werd ,merkte ik dat het tijd was om te melken, maar ik werd niet geroepen zoals anders.
We sliepen allemaal boven, ik op de overloop, en zij in een slaapkamer.
Ik ben toen opgestaan en heb geklopt.
Het was net of dat niet in de smaak viel, er werd gemopperd.
Verder werd er niet over gepraat, 's middags, toen het weer tijd was om te melken regende het weer.
In de wei kregen de koeien, er nog slobber en schillen bij, er stond een bak waar dat spul in kon, dat was een deksel van een venterswagen, die waterdicht was, met de regen stond er wel water in, dat was toen ook het geval, maar het was maar weinig, toen ik met 2 emmers slobber er bij kwam, gooide ik die er in.
En toen brak er "onweer" los .
Ik had dat water eerst uit de bak moeten verwijderen, er kwam van alles naar voren, dit en dat wat ik allemaal verkeerd zou hebben gedaan, net zo lang tot ik er genoeg van kreeg.
Ik zei "Nu weet ik wat het beste wordt, reken er maar op, dat ik met een week vertrek, ik scheid er maar mee uit, dan kunnen julIie een andere knecht zoeken".

Ik ben toen op een vrijdagavond met de Lemsterboot naar huis gegaan.
Die boot lag altijd achter het Centraal Station aan de Ruiterkade.
Het was nogal winderig, de boot slingerde nogal wat.
Ik had wel eens gehoord dat een hap eten wel eens hielp tegen zeeziekte, en dat je dan het beste buiten kon wezen.
Ik had mijn laatste brood meegenomen, toen ik voelde, dat het mis ging, ben ik naar buiten, aan de lijkant van de boot gaan zitten, ik heb toen verder geen last gehad.
Om tien uur was de boot uit Amsterdam vertrokken en om 5 uur waren we op de Lemmer.
Daar moesten we nogal even wachten voor de bus kwam, die eigendom was van de gebr. Slof, dat waren toen beide bekende hardrijders.
Zij hadden een vaste beurt op Leeuwarden en Lemmer.
In de stad, stonden de bussen bij S.Castelijn, als men naar de boot moest kon men daar instappen.
Toen wij in Leeuwarden aankwamen, konden we de bus naar huis nog krijgen en om 8 uur waren we in Firdgum.