IN GESPREK MET SIKKE LA FLEUR.

Een ieder, die het verslag over Sikke heeft gelezen, zal het over een ding eens moeten zijn.
Hier is ongetwijfeld een man aan het woord met een geheugen als een ijzeren pot.
Want hoe is het mogelijk, dat iemand na zo'n 80 jaar nog alle namen van personen kan opnoemen, die vroeger in Firdgum en omgeving hebben gewoond.
Hij weet nog precies waar de mensen toen hebben gewoond en ook de situaties, waarin ze toen verkeerden.
Maar tegelijkertijd word je ook wel nieuwsgierig naar de persoon Sikke zelf, want veel persoonlijke dingen kom je in zijn schrijven niet tegen.
Wel zullen de meesten er van op de hoogte zijn, dat hij al jaren met zijn broer Albert in een van de huisjes aan het streekje aan de Camstrawei woont en vaak ook wel, dat hij een paar jaar geleden bijna van de ene op de andere dag zijn gehoor is kwijtgeraakt.
Op een decembermorgen ga ik er naar toe om wat meer van de broers komen te weten.
Papier en pen neem ik mee, omdat alles opgeschreven moet worden sinds Sikke doof is.
Het is Albert, die mij hartelijk verwelkomt en mij naar Sikke brengt, die in de kamer al op mij zit te wachten.
Het eerste, dat mij in huis opvalt, dat het net lijkt of de tijd er stil heeft gestaan.
Het herinnert me aan het huis van mijn pake en beppe vroeger. Alleen aan het televisietoestel in de hoek zie ik, dat de moderne tijd niet helemaal aan hun voorbij is gegaan.
Ik bewonder het prachtige uitzicht, dat ze over het wijde veld hebben met in de verte de toren van Tzummarum en dichtbij het karakteristieke torentje van Firdgum.

Sikke: Nergens krijg je een uitzicht zoals hier.
Wij kunnen de hele wereld overzien.
In zo'n bejaardenhuis kijk je tegen de muren aan - je kijkt soms bijna bij een ander naar binnen.
Hoe vindt hij het, dat er een boekje over hem verschijnt?
Sikke: Nou, daar was ik nooit aan begonnen, maar daar zit mijn buurman achter.
Kunt U ook vertellen, waar en wanneer U geboren bent?
Sikke: Ik ben op 30 augustus 1903 in Tzummarum geboren aan de Skutebuorren, tussen de timmerwinkel van Bonnema en de bakkerij van Tsjebbe de Jong - baas Tsjebbe werd hij genoemd.
Nu woont Struiksma daar.
Mijn vader was een Douwe Sikkes La Fleur en mijn moeder was Korneliske Alberts de Haan.
Ik ben de oudste van de kinderen, mijn zuster Jantsje is van 1907 en mijn broer Albert is in 1910 geboren.

Ze moeten uit een sterk geslacht komen, want ze leven alle drie nog.
Jantsje woont na het overlijden van haar man in De Beuckelaer in St.Anna-parochie Jantsje heeft twee dochters gekregen.

Albert: Een van deze dochters is getrouwd met de voorzitter van de Kaatsbond, Johannes Westra, een onderwijzer.

Wanneer zijn de La Fleurs in Firdgum komen te wonen?

Sikke: Dat was in 1905.
We hebben een jaar op de hoek gewoond, in het huis van Jurjen Westra.
Sinds 12 mei 1906 wonen wij hier in dit huis.
Dat is nu dus alweer 86 jaar.
Albert: In 1901 kostte dit hele streekje met hokken en al; tweeduizend gulden.
In Firdgum waren in totaal 23 woningen van de kerk en ons huis was daar een van.

Toen Sikke de lagere school verliet, was werken bij de boer zijn voorland, zoals dat bij bijna alle arbeidersjongens het geval was.

Sikke: Ik had wel door willen leren en daar heeft meester ook wel op aangedrongen, maar mijn ouders hadden het geld nodig.
Ik verdiende eerst een stuiver (5 centen) per uur en dat was wekelijks 3 gulden, maar die kon mijn moeder wel gebruiken, want mijn vader verdiende toen ook maar 9 gulden per week.

Eerst kwam de jonge Sikke bij Auke Wierda op de boerderij te werken, waar nu Vogels woont.
In 1918 kwam hij op de boerderij van van der Weg en heeft daar 12 jaar gewerkt.
Hij heeft een jaar buiten Friesland gewerkt en is toen boerenarbeider in Holland geweest.
In 1932 heeft hij nog een jaar in Slappeterp op een boerderij van een neef van hem gewerkt, die jong kwam te overlijden.
Maar toch heeft Sikke altijd een wens gehad.
Alhoewel hij nooit een kans heeft gekregen om verder te leren, wilde hij toch liever niet altijd voor een ander werken.

Sikke: Ik heb altijd voor ogen gehad, dat ik voor mezelf wilde werken - dat wilde mijn vader ook altijd.
Toen wij dan ook de kans kregen om een stuk land te huren, konden we alle drie, mijn vader, Albert en ik voor ons zelf beginnen.
Wij hebben toen een stukje land gekocht en er ook een stuk bij gehuurd - 5 bunder bouwland hadden we toen.
Later, het zal sinds 1948 zijn geweest, hadden we ook nog wat vee.
We hadden meestal 5, 6 koeien.
Die stalden we hier op de tuin in een hok, een houten schuur.
Verder nog wat jongvee, die liepen bij de zeedijk en ook nog wat kalfjes - wij fokten zelf ook.

Albert: Wij waren hier de eersten, die last kregen van de zogenaamde "aardappelmoeheid", vandaar dat wij ook koeien hielden.
We hebben ook paarden gehad.
Ik herinner me nog het eerste paard, die we in 1937 kregen.
Dat paard hebben wij 18 jaar gehad.
In de loop van de tijd hebben wij 3 paarden gehad.

Sikke: In 1970 zijn wij ermee gestopt. Ik was toen 68 jaar.
Van onze ouders, kwam eerst mem(moeder) te overlijden, 67 jaar.
Dat was in 1945, vlak voor de bevrijding.
Ze had difterie gekregen, een besmettelijke ziekte, waarschijnlijk overgebracht door een evacue.

Sikke en Albert wonen nu samen, sinds hun vader, 81 jaar oud, is overleden.
Gaat dat altijd goed of zouden ze ook wel eens ruzie hebben?
Sikke: Natuurlijk wel, we zijn het niet altijd samen eens.
Albert: Wij hebben wel eens verschil van mening, maar echt ruzie nee.

Op de vraag of ze wel eens slechte tijden hebben meegemaakt, antwoordt Sikke, dat de oorlog geen beste tijd was.
Ook in Firdgum waren mensen, die weg moesten en een paar jongeren uit Firdgum hebben ook in Indie gezeten, maar ze hebben het allemaal overleefd.

Ook aan de tijd, waarin ze beide in het ziekenhuis hebben gelegen, bewaren ze geen beste herinneringen.
Albert moest in 1947 maar liefst 10 weken blijven en Sikke heeft in 1988 26 dagen in het ziekenhuis doorgebracht.
Dat had nogal wat financiele consequenties , omdat ze niet in het ziekenfonds zitten.

Albert: Toen Sikke in 1988 in het ziekenhuis gelegen heeft, kregen wij een rekening van 22000 gulden op ons dak, daar was de ambulance en de hele "blikstienderse boel" bij inbegrepen.
Wij betalen momenteel wel zo'n 100 gulden per maand aan medicijnen.

Waarom gaan jullie in hemelsnaam dan niet in het ziekenfonds?

Albert: Nee, Sikke heeft altijd gezegd, en dat zei mijn vader ook altijd ;zolang we het zelf kunnen betalen, doen wij dat.

Sikke;Toen wij verplicht waren verzekerd, moesten we betalen, maar toen we zelfstandig begonnen, waren wij niet meer verplicht verzekerd.
Dat was wel zo duur en we zeiden "we wagen het erop"en dat hebben we ook altijd zo gehouden.
In het ziekenhuis waren er ook wel mensen, die ons in de verzekering wilden hebben, maar dat moest wel 200 gulden per maand kosten.

Albert: Zolang wij het zelf kunnen betalen, betalen we het.
Mocht het al mis gaan, dan gaan we naar de gemeente en moeten zij ons verder maar onderhouden.
Maar soms zijn er ook dingen, waarmee je geluk moet hebben.
Ieder, die tegenwoordig een bril nodig heeft, weet wat voor kosten dat met zich meebrengt.
Het brilletje, dat Sikke op de neus heeft, heeft hij gekregen via zijn zuster Jantsje.
Het heeft hem geen cent gekost en hij kan er prima mee zien.
Zijn jullie nu echt van die potters, zoals men jullie wel noemt?

Sikke antwoordt, terwijl hij ondeugend lacht:
Nou, ik heb wel eens zoiets gehoord - maar zulke mensen zijn er wel meer, hoor!

Albert: Och, het kost hier betrekkelijk weinig, dure vakanties, auto's of brommers hadden we niet - er wordt niets uitgegeven.
Maar ja, het vervelende is, dat de belastingen in Harlingen ons wel weten te vinden.

Hebben ze dan nooit een auto willen kopen?

Sikke: Een auto, nee hoor.
Toen ik nog fietsen kon, fietsten we wel eens een keer.
Maar een auto? Benen breken, daar zie ik geen heil in.
Er zijn zoveel mensen, die met een auto verongelukken en al veroorzaak je het niet zelf, dan kan het je nog wel door een ander worden aangedaan.

Nog even over het Firdgum van vroeger.
Is het waar, dat Firdgum vroeger een bibliotheek had?

Sikke: Jazeker, de bibliotheek was in het schoolhuis, waar mijn moeder nog naar school is gegaan.
Momenteel zit Jan Murk (de Vries) daar altijd te schilderen.

Er waren heel veel boeken, maar die zijn later overgebracht naar de bibliotheek van Tzummarum

En hoe zat het met de brandweer in Firdgum?

Sikke: Ja, er was ook een brandweer.
Mijn heit (vader) is nog "brandmeester"geweest.
De brandweer stond onder bevel van Tzummarum.
We hebben twee keer een boerderijbrand gehad.
Op de boerderij van Feitsma en op de Noorderhoeve.
Ze moesten de brandspuit zelf trekken, 6 man aan de pomp: Op het ene eind van de stang 3 man en op het andere eind ook 3.
Een man moest de slang houden.
Wij hebben ook wel bij de toren geoefend, die we dan nat moesten spuiten.
Toen mijn vader oud was, wilden ze mij als "brandmeester"aanstellen, maar ik heb toen gezegd, dat ik me er niet mee wilde bemoeien.

Waar Sikke zich wel mee heeft bezig gehouden was de kerkeraad.
Maar liefst 23 jaar heeft hij in de kerkeraad gezeten, als notabel en als ouderling.
Eerst in Firdgum, toen het nog apart was - later is het naar Tzummarum overgegaan.
Verder is hij nog secretaris en later voorzitter van de vakbond geweest, de Landarbeidersbond in Firdgum.
Sinds Sikke doof is geworden, is zijn wereld natuurlijk veel kleiner geworden.
Voelt hij zich wel eens eenzaam?

Sikke: Ik lees nog zoveel mogelijk elke dag de krant.
Maar soms is het voor Albert minder dan voor mij.
Albert moet alles opschrijven, als hij wat wil, maar hij is geen schrijver en heeft er veel werk van.

Albert: Jullie schrijven maar een eind weg, maar ik heb nooit dat soort werk gedaan en omdat ik het nooit deed, ben ik het verleerd.

Wat is Sikke zijn visie op de toekomst van de wereld:
Het doet blijken, dat hij daar niet optimistisch over is.
Vooral over het milieu maakt hij zich zorgen.

Sikke: Er wordt qua milieuzaken van alles uitgevonden, maar zo langzamerhand gaat de zaak eraan - daar moet je maar goed op rekenen.
Dat veranderen ze niet, de natuur gaat zijn gang.
Dat is precies hetzelfde als met de ziekte AIDS, dat keert geen mens.

Sikke plaatst alles nog een keer in een bijbels perspectief.
Volgens hem is het verhaal van Noach hierop van toepassing.

Sikke: Als de mensen zich niet veranderen, dan redt onze Lieve Heer zich er wel mee, want alles gaat zijn gang.
Toen eertijds de wereld in de bijbel is vergaan, bleef er van elk soort maar een over en toen het water zakte, kwam de duif terug.
Ja, het is zo, dat de hele zaak weggaat - het moet dan opnieuw omhoog, maar wat er nu is, gaat verdwijnen.

Het vraaggesprek met de twee broers wordt afgesloten met een gedicht van Sikke.
Het werd al eerder in het meinummer van 1991 in de dorpskrant gepubliceerd en het sluit heel goed aan op het gesprek met hun.

Men noemt hen een paar ouwe potters,
dat zijn ze zich heeL goed bewust,
ze weten wel, we zijn heus geen dotters,
maar we houden van eenvoud en rust.
En een wereld, zo als er nu wordt geleefd,
daar hebben we nooit naar gestreefd,
een wereld vol terreur en geweld,
en een leven niet wordt geteld,
verder allemaal sex, sport en plezier,
daarbij drinkt men jenever en bier,
daardoor een gevaarlijk verkeer,
waarin soms sporadisch een heer,
waarmee ook het milieu wordt verpest,
en de slordige mensch doet de rest,
die gooit zijn afval gewoon aan de kant,
in de zee, in de lucht, en ook op het land.
Er wotdt wel gewaarschuwd, maar men gaat steeds maar voort
tot alle leven op aard is verstoord.
Zoo komt er nog eens een einde aan alle bestaan,
en gaat deze beschaving gewoon naar de maan.
Zoo kan ook de mensch, met de wijsheid in pacht,
nog wel eens verdwijnen, in de eeuwige nacht.
Dan zijn we terug, bij het eerste verhaal,
en is de aarde weer woest, en ledig en kaal.
Zoo heeft dan de mensch, maar het strekt niet tot zijn eer,
de werken vernietigd, van ons LIEVEN HEER.

Ynterview: Geartsje van Dyk-Elsinga
december I992.

Vertaling van Fries naaar Nederlands door Sietie Leistra-Groeneveld.