Schoolmeesters in Wijnaldum.
Op 5 dec. 1607 waren Oeds Tetmans en Moercke Pietersdr. echtelieden "tot Wijnaem".
In 1612 was Oeds Tetmans hier schoolmeester; in aug. 1617 was hij tevens dorprechter en ontvanger.
Zijn vrouw heette toen Eelck Annes; op 6 juni 1625 was Oets Tetmans schoolmeester en ontvanger te "Winaem" en Eeck Annedr. zijn huisvrouw.
Op 27 jan. 1630 werd hij ook genoemd als ontvanger en dorprechter.
Op 23 april 1631 waren Oets Tetmans en Eelck Annedr. hier nog steeds.
Zij is in dec. 1634 overleden; de meester was reeds op 12 mei 1632 overleden.
Op 25 mei 1633 werd tot lidmaat aangenomen Regnerus Cornelij Iselmonde, schoolmeester te Wijnaldum.
Hij vertrok in 1636 naar Herbaijum "en daernae weder op 't Bildt tot S. Jacobs Par. tot de schooldienst geëligeerd en daer henen mede ook vertrokken".
Volgens het opschrift op de oude kerkklok was Wilcke Hendriks hier in 1636 schoolmeester.
In jan. 1644 kwam Jan Feijes, schoolmeester, met attestatie van Exmorra. Op 15 jan. 1644 wordt Jan Feijes, schoolmeester te "Winaem", de school die hij bij provisie bedient, tegen 1 mei opgezegd om "in vridom" te verlaten.
Andere ingezetenen protesteren daartegen en ontkennen dat hij "bij provisie" zou zijn aangesteld.
Hij bleef dan ook. Hij trouwde te Wijnaldum in 1651 met Griet Clasesdr. Op 12 okt. 1676 is hij overleden.
Aangezien de kerkvoogdij-rekeningen van Wijnaldum bewaard bleven, zijn we ook verder omtrent de schoolmeesters van dit dorp vrij nauwkeurig ingelicht.
Op 30 okt. 1676 werd mr. Feio Joannis (later noemde hij zich Peinstra) in zijn vaders plaats tot schoolmeester gekozen; hij was toen schoolmeester te Dongjum.
Hij was te Wijnaldum geboren op 18 okt. 1654 en trouwde later met Akke Jans.
Ook de functie van dorprechter werd door hem bekleed. Tot 1687 bleef hij schooldienaar en dorprechter, toen deed hij van deze posten afstand, doch werd of bleef ontvanger.
In nov. 1690 heet hij ontvanger en oldschooldienaar; hij was toen tevens administrerend kerkvoogd.
In 1694 is hij overleden; op 29 nov. 1694 is sprake van Akke Jans, weduwe wijlen Feijo Johannis Peinstra.
In mei 1687 kwam mr. Johannes Schotanus; verder in de kerkvoogdij-rekeningen steeds Jan Schotanus genoemd.
Het traktement bedroeg jaarlijks 53 c.g. 12 st. Dikwijls ontving hij het om de twee of drie jaren; waarschijnlijk had hij nog inkomsten uit landhuur, evenals in de meeste plaatsen van Barradeel.
Hij is hier omstreeks juli 1705 gestorven.
In de winter van 1705/1706 is de school waargenomen door Hendrik Schotanus, waarschijnlijk een zoon van de overleden meester.
Hij was schoolmeester te Hennaard.
Blijkbaar kon hij de school te Wijnaldum niet definitief krijgen, want op Allerheiligen 1706 werd op belijdenis des geloofs tot lidmaat aangenomen: mr. Jan Johannes Swart, hier reeds in mei van dat jaar in functie als schoolmeester en dorprechter.
Hij was vrijgezel, zoon van mr. Johannes Swart te Vrouwenparochie, waar hij eind 1686 geboren was.
Hij trouwde hier op 17 april 1724 met Goijkjen Ludinga.
Hij was in latere jaren ook ontvanger (in 1732 reeds) en in 1732 en 1744o.a. ook kerkvoogd.
Op 25 december 1761 is hij overleden en heeft tot die tijd, dus 55 jaar lang, hier de school bediend.
Omstreeks mei 1762 kwam, met attestatie van Akkerwoude, mr. Johannes Beek, ook dikwijls Jan Beek genaamd, schoolmeester met Doetje Douwes zijn huisvrouw.
Het leven was voor hem "geen vrede alhier".
In de jaren rond 1777 had hij, volgens de kerkeraads-acta, een kwestie met zijn predikant, ds. Joha.
In 1789 gingen de heren kerkvoogden met hem een akkoord aan, waarbij zij het beheer der schoollanden aan zich trokken en hem een vaste wedde toezegden van 220 c.g. per jaar, in te gaan mei 1790.
In 1791 kreeg hij het aan de stok met zijn mede-dorpsbewoners, waarvan de volgende akte getuigenis aflegt:
" De ondergeschreeven Schoolmeester te Wijnaem geeft met Eerbied aan de Heeren Kerkvoogden van hetzelve dorp te kennen:
Hoedat hem van tijd tot tijd en bij aanhoudentheid buiten alle noodsakelijkheid veel overlast wordt aangedaen door het menigvuldig inslaan van de glaasen in het Schoolhuis met andere ongemakken en nadeeligheden daaruit ontstaande, door het soo digt nabij kaatsen van zommige jonge venten aan hetzelve huis, zoo wel in de week als des Zondags.
Dat het kaatsen bij het Schole- en andere huisen daaromtrent staande, al ten tijde van den Heere Grietman Jhr. van Haarsholte om het inslaan der glaasen etc. is verbooden bij pene van 3 gld. boete.
Dat de klachte destijds niet gedaan is door de ondergeteekende, maar door anderen.
Dat dit verbod door den Heere Grietman Jhr. J. van Echten, daar kennis van bekomen hebbende, is vernieuwd.
Dat hierdoor het schole- en andere huisen van die last lange jaren zijn bevrijd gebleeven.
Dat sij intusschen voor hunne eigene Woningen ten Westen, alwaar meerder ruimte en minder gevaar is, hebben gekaatst.
Dat sij nu weer volgens hun seggen, van den Heere Grietman verlof hebben gekregen om bij het Scholehuis te mogen kaatsen, met die verdere vrijheid om de Glaasen welke sij inslaan, met betalen te konnen voldoen, zonder wijders.
Dat in hoeverre dit alles waar of niet waar is, vereischt nader ondersoek, wegens het misbruik, dat daarvan niet alleen kan, maar ook van gemaakt word.
Dat de Onderget. als Schoolmr. meend verpligt te zijn als bewoonder van het Schoolehuis, sorge te moeten dragen, dat hetzelve door niemand mishandeld worde.
Dat niettegenstaande alle Vermaningen om zig wat verder van het huis te verwijderen, hetwelk zij wel konnen doen tot minder gevaar, of na hunne eigen woningen te gaan, alwaar sij minder gevaar en meerder ruimte hebben, daarzij voor desen soo lange gekaatst hebben; maar geen is willen doen, zeggende geen stap te zullen wijken, en dringen daar zelfs met sterker drift tegen aan, waar tegens de Onderget. niets mag zeggen en moet sien, dat sij zig meester maken van anderens geregtigheid om hunne eigene te verschoonen en word daar en boven nog uitgescholden voor een Dwarsbongel en die boven de Grietman wil zijn, met meer andere vuile praatjes, waardoor hij voor den minsten jongen moet swijgen en uit den weg gaan, om hen te laaten geworden.
Dat ofschoon de Onderget. niet in de voorkamer woont, de huishoudinge en Omstandigheid niet toelaat om altijd de vensteren toe te hebben en wel in 't bezonder als zij willen kaatsen.
Dat sij willende kaatsen, een half of heel venster open ziende, zomwijlen de vrijheid nemen om die toe te smijten of de ballen met de glaasen in de kaamer te slaan om te dwingen die toe te houden; vragen al lagchend en spottend, wat zij schuldig zijn en bergen telkens tot verschoning de permissie van de Grietman bij, datse met betalen konnen voldoen.
Dat sij nu kort na malkander zes maal vele glaasen hebben ingeslagen, dan één, dan twee tegelijk, waarvan sommige gemaakt zijn en andere niet, en zoo wat aanslag geven om de stukken en brokken in de kamer verspreid, bij malkander te soeken.
Dat indien sij soo onbepaald mogen voortgaan gelijk zij zeggen te zullen doen, dat dan de Onderget. wegens de standplaats van het Schoolehuis in dit geval de ongelukkigste bewoonder is in de geheele buuren.
Dat dit gestelde van niemand, die onpartijdig is, kan worden ontkend, maar door de Ondervinding openbaar.
Dat de Onderget. dit overgeeft aan het Oordeel van de Heeren Kerkvoogden, in hoe verre hij dat alles lijden moet.
(w.g.) J. Beek
Desen 2en juni 1791
N.B. Dat sij op Pinksterzondag weer, en dus voor de zevende maal soo na bij malkander, de glasen hebben ingeslagen en dat dus onophoudelijk stukkene glasen hebben."
Geeft dit stuk al een levendige kijk (we zien als het ware de kleine ruitjes in lood met de ballen naar binnen stuiven, of de "jonge venten" de blinden van het huis toesmijten!) op hetdorpsleven in die dagen, niet minder doet de volgende akte ons een blik slaan op de tijdgeest in die dagen der Franse Revolutie en der omkering van zaken ook in ons land in 1795.
De Patriotten hadden het gewonnen, ze voelden zich!
Ze wilden de oude schoolmeester, die niet tot de hunnen behoorde, kwijt.
Doch laten we ze zelf aan het woord in hun daartoe strekkend verzoek "Aan de Municipaliteit (= gemeenteraad) van Barradeel".
Het stuk dateert van omstreeks 1795.
" Pro Patria et Libertate! [Voor Vaderland en Vrijheid] De Leeden van de gewapend Genoodschap en Societeit van Wijnaldum (twee alleen uitgezonderd) geven met verschuldigde Eerbied te kennen, dat zij van Uw leeden van de Municipaliteit van Barradeel versoeken om onse Schoolmeester Jan Beek van alle sijne posten te ontslaan.
Alzoo na ons bedunkens volgens 't Publicatie van de 17 Julij 1795 Uw daar niet van kunt onttrekken, want er staat:
"En worden de voorsz. Municipaliteiten bij deezen gelast en geauthoriseerd, om indien er onder hunne onderhorige Dorprechters en bedienden eenige mochten zijn, op wier goede trouw, Eerlijkheid, Vaderlandsliefde, werkzaamheid en Vaardigheid zij meenen zig niet te kunnen verlaten, dezelve dadelijk af, en anderen provisioneel in derzelver plaatzen te stellen, totdat hier omtrent nadere schikkingen bij de Representanten zal zijn gemaakt, etc.
Dair wij noit kunnen zeggen, dat hij een medewerker geweest is van de goede zaak [ze bedoelen natuurlijk: van het Patriottisme, de Exercitiegenootschappen, enz.] maar het tegendeel heeft gebleeken, daar wij den dag beleefd hebben, dat wij een Vrijheidsboom planten en alzoo wij geen geschikter plaats konden vinden, als voor de deur van Jan Beek [!] settende dezelve aldaar met de grootste vrolijkheid; maar hij, Jan Beek, deelde daar geenzins in.
Daar de tijd weder gekomen is, dat wij ons in de zoo nuttige Wapenhandel mogen oeffenen, en 't welk de meeste, ja bijkans alle met het grootste genoegen doen (maar noit het genoegen gehad om Jan Beek daarbij tegenwoordig te zien); dit is weder een blijk, welke gevoelens hij heeft; altans bij ons geeft het reden tot wantrouwen.
Wat het Schoolweezen aangaat, zulk is na ons inzien, aller beklaaglijkst, want als zij slegts een weijnigje kunnen leezen en schrijven, alhoewel in een kleijne graad, dan moeten zij weg.
Rekenen wil hij dezelve niet liest leeren, of hij moet daartoe genoodzaakt worden, en de arme kinderen, die wil hij geheelijks niet hebben, zo dat de vermogende ouderen en die haar kinderen gaarne goed lezen, schrijven en rekenen zien, haar kinderen naar andere Dorpen zenden, om daar tot meerdere kennis te geraken, zoodat de minvermogende haare kinderen tot niets anders kunnen geraken als tot een zwaar werk (daar men tog in andere dorpen, daar ware Schoolmeesters wonen, en op de helft na zooveel inkomen niet hebben, eens ziet, dat dezelve nog brave leden voor de maatschappij maaken).
Is dit voor de ouders en kinderen van Wijnaldum niet ongelukkig, zoo een Schoolmeester nog langer te moeten houden?
Toen de Dwingelanden [=Prinsgezinden] de regtzaalen nog bekommen en 't stemregt nog aanweezig was (der landeigenaren alleen, bedoelt hij), toen moest men daaronder berusten, maar nu, Medeburgers, daar wij nu Vrijheid genieten, daar wij zoo lang na gewenscht hebben, laaten wij nu dog de vrugten ook eens van plukken, en dat wij nuttige leeden voor de Maatschappij krijgen. Wat 't oppassen van de Klok betreft, moet ijder mensch daar niet van ijssen?
Doen een vrouw tegen Jan Beek zeide bij de laaste brand van Gerrit Leenderts: "meester, moet gij de klop niet klippen, de menschen weeten het niet, want veele leggen in de zoete rust", moeste J. Beek daar toen geen ordre op hebben gesteld?
Was dat zijn pligt niet?
Wij oordeelen 't noodzakelijk te zijn geweest, opdat door dien anders gewoone weg, meer persoonen hulp hadden kunnen bieden.
Wat het Collect [het Ontvangerschap] betreft, heeft een Turfschipper gezegd, omdat hij des morgens vroeg kwam om Turf aan te geven [voor de belasting], geweigerd heeft, dog de Boer die turve zoude, waar daar niet mede tevreede, en ging zelven heenen; dog doen dorstte hij het niet bestaan...
Om nu niet te spreeken van andere onbeleefdheden, als om dit eene maar te benoemen, het weijgeren van Papier en pennen te verkoopen, als zijnde juist geen verpligting voor hem, evenwel een groot gerijff voor de Burgerij.
Nu zullen wij maar eindigen, met Hope en verwagting, dat ghijlieden onze, zoo wij meenen, billijk verzoek zult gelieven ten uitvoer te brengen.
Dan Burgers, dank! en zal Wijnaldums Burgerij, die gaarne zagen, dat haar geslagt nuttige leeden voor de Maatschappij wierden, Uwe naamen roemen.
Na toewensching van alle Heil en Broederschap, De Leeden van de Societeit en Gewapend Genootschap.
(w.g.) P.C. Leistra, praeses Ruird Lolles, vijsie-secretaris."
We meenden dit mooie stukje Patriottische tijdgeest onze lezers niet te moeten onthouden.
Hoewel duidelijker in bedoeling dan in taal en stijl, toont 't o.a. hoe ook toen reeds de schoolmeester vergund brood at.
Intussen, aan het beleefde verzoek werd door de autoriteiten geen gevolg gegeven.
Nog ruim 20 jaar bekleedde meester Jan Beek zijn functie.
Toen is de grijze meester in de zomer van 1818, op bijna 96-jarige leeftijd overleden!
Een ruim 90-jarige schoolmeester!
Zo kon het gebeuren, dat hier te Wijnaldum in 112 jaar twee onderwijzers zijn geweest, die beiden ruim 55 jaar in dienst waren.
In 1818 vinden we hier Jan Tjerks Greveling als provisionele onderwijzer.
Hij kwam vrij oud in de school: op 26-jarige leeftijd haalde hij als kwekeling te Sexbierum in 1812 de 4e rang; injuli 1819 de 3e rang.
Op 1 nov. 1819 ontving hij zijn vaste aanstelling te Wijnaldum.
Zijn gedrag en vlijt worden in de meergemelde lijst beide "goed" genoemd.
Hij was ook dijksontvanger, voor ƒ 91 per jaar.
Hij overleed reeds in het najaar van 1824, oud 38 jaar.
Op 11 april 1825 kwam Tjitse van der Meulen, van Offingawier.
Het inkomen bedroeg toen ƒ 220 uit de kerkebeurs en ƒ 80 van de grietenij, plus schoolpenningen en woning.
In 1817 gingen hier maar 25 kinderen naar school.
In 1829 kwam er een nieuwe school. Meester Van der Meulen bezat de derde rang.
Hij schreef enige schoolboekjes, o.a. "A. 1e Voorlooper van Nieuwolds Spelend Onderwijs".
Er zullen er wel meer geweest zijn. Hij is op 25 april 1843 op 41-jarige leeftijd gestorven.
In 1843 werd de hulponderwijzer te Sexbierum, de bekende Harmen Sijtstra, belast met de waarneming van de school te Wijnaldum.
Hij haalde dat jaar de 3e rang en was toen 26 jaar oud.
Hij was de latere Friese schrijver.
Tot vaste onderwijzer werd intussen benoemd de 2e ranger Arjen Jans Steegstra.
Hij was ondermeester te Dronrijp en trad op 15 jan. 1844 in functie te Wijnaldum.
Er gingen nu ongeveer 60 leerlingen naar school. Hij trouwde in 1850 met Hinke H. Noordenbos.
In 1850 werd de school geheel vernieuwd. Meester Steegstra is reeds op 25 sept. 1853 overleden, nog slechts 34 jaar oud.
Nu kwam hier Abraham Sjoerds Jansma van Wetzens hier op 15 mei 1854 in functie.
Hij bezat de 2e rang.
Hij was op 17 april 1829 geboren en overleed op 15 juni 1862, oud 33 jaar.
Hij liet zijn weduwe H. Noordenbos, met wie hij in 1858 was getrouwd, achter met drie kinderen.
De hulponderwijzer E. Akkeringa nam provisioneel de school waar.
Tot opvolger werd op 25 okt. 1862 benoemd: Dirk Jans Hoeneveld van Brantgum.
Zij bevoegdheid (2e rang) werd bij de Wet op het Lager Onderwijs van 1857 met de hoofdakte gelijk gesteld.
Op 1 nov. 1869 kwam P.G. Gerbranda van Gorredijk hier als hulponderwijzer.
Meester Hoeneveld verkreeg eervol ontslag en ging met ingang van 1 okt. 1893 met pensioen.
Zijn opvolger kwam in 1894 van Finkega: Bartholomeus Jacobus Schurer.
Hij gaf ook les aan de Normaalschool te Franeker.
Op 1 april 1904 werd hij boer onder Dongjum, later te Herbaijum.
Van 1916 tot 1919 was hij lid van de Provinciale Staten.
In 1924 werd hij rentenier te Franeker, later (in 1938) te Den Dolder.
Hij is overleden op 14 febr. 1955 te Warken bij Zutphen, oude 90 jaar.
Hij is te Wijnaldum begraven.
Op 1 juni 1904 kwam Sipke van der Wal van Harkema-Opeinde; op 1 mei 1906 vertrok hij naar Surhuisterveen.
Hij leeft thans [=1938] nog met pensioen te Huizum.
Van 1906 tot 1907 was D. van der Schaaf hoofd van deze school.
Hij werd toen opgevolgd door W. Posthuma, die in 1909 onderwijzer te Amsterdam werd.
Zijn opvolger was E. Rinsma, die in 1916 hoofd van de school te Rijperkerk werd.
In 1916 kwam F. Kalverboer; op 1 mei 1932 werd hij hoofd van de school te Blesse.
Hij werd toen opgevolgd door H. Rast, onderwijzer te Nijmegen.
Op 1 sept. 1936 werd hij hoofd van een school te Franeker.
In 1937 kwam K. Haakma, onderwijzer te Wartena.
Op 1 jan. 1942 vertrok hij naar Giekerk en werd toen opgevolgd door E.P. de Boer, onderwijzer te Harfsen (Gld.)
Eind aug. 1955 werd een geheel vernieuwde school in gebruik genomen; E.P. de Boer was hier toen nog steeds als hoofd.
Bron: Fryske Akademy.