Dorestad-munten met tempel uit de tijd van Lotharius (840-855).

Lotharius was de zoon van Lodewijk de Vrome en een kleinzoon van Karel de Grote.
Lodewijk de Vrome (778-840) volgde in 814 zijn vader Karel de Grote op.
Na de dood van Lodewijk de Vrome werd in 843 in Verdun het rijk verdeeld onder zijn drie zonen.
De oudste zoon Lotharius kreeg de keizerskroon en het langgerekte middelste gebied toegewezen.
Tot dit Middenrijk, dat zich uitstrekte van Midden-Italië tot de Noordzee, behoorden ook de Nederlanden.
Na zijn dood werd het Middenrijk opnieuw verdeeld onder zijn drie zoons.
Lotharius II kreeg het noordelijke gebied, dat zich uitstrekte van Friesland tot het Juragebergte in oostelijk Frankrijk.
Het rijk van Lotharius werd in de volkstaal ‘Lotharingen’ genoemd.
Nadat Lotharius II zonder wettige erfgenamen was gestorven, werd Lotharingen verdeeld in West- en Oost-Frankenland.
In 925 veroverde Hendrik I, de Vogelaar, koning van Duitsland, geheel Lotharingen.
Hiermee werden de Nederlanden formeel ingelijfd bij het Duitse Rijk, een situatie die officieel tot 1648 voortduurde.
Ondanks deze inlijving bleef het gebied Lotharingen steeds naar onafhankelijkheid streven.