Vroeger werd dit ook wel de “De Jiske” of “De Pikkepólle” genoemd. Lange tijd was hier ook een noodslachting.

‘De asman van het dorp': Artikel van Kornelis Siderius.

,,Ate-jiske.
Een klein, oud mannetje.
Hoe oud?
Vijftig ,zestig, tegen de zeventig?
Alleen wie met hem opgegroeid was, kon het weten.
Gezicht. haar. handen, pet, kleren,klompen, alles had dezelfde roodbruine kleur, en zolang hij in functie was heeft niemand ooit geweten,,of hij van het blonde of van het donkere type was.
Elke dag ging hij met zijn grote, diepe kruiwagen in het dorp rond, as ophalen.
Want hij was de asman, officieel aangesteld.
Hij had z'n vaste klanten, hier was een oude emmer, daar een asla, ginds een afgedankte doofpot of een half verkoold houten bakje,en de inhoud van al die dingen werd voorzichtig in de kruiwagen gedeponeerd zonder morsen en zonder stuiven, want hij had respect voor elke huisvrouw en niemand heeft hij ooit gegronde reden tot klagerij gegeven.
Als de aswagen vol was, werd de inhoud met min of meer succes, afhankelijk van de richting en de kracht van de wínd, naar het algemeen depôt gebracht, het ashok, de brug over, even buiten het dorp.
Een hok was het niet, want het waren vier muren zonder dak, ook al weer roodbruin van tint, evenals de huizen, die in de buurt stonden, de daken incluis.
Want alle mensen stookten turf , zomer en wínter, zowel om de middag- en de avondpot er op te koken als 's winters voor verwarming.
Zo was het in mijn geboortedorp, zo was het in alle dorpen.
Tot de lange, strenge winter van 1890 op '91 kwam.
De turfschippers konden niet varen, hun voorraad raakte uitgeput.
Toen, in de uiterste nood, togen enkelen met sleden over het ijs naar de stad en kwamen met cokes of steenkool weer thuis.
Bij geruchte had deze of gene wel eens gehoord, dat het branden wou en flinke warmte gaf, maar niemand had het, behalve bij de smid, ooit gezien.
Voorzichtig ging een schepje de kachel in.
En waarlijk, het brandde.
En een hitte, dat het gaf!
Heel wat kolomkachels zijn gesneuveld, die winter.
In een wip stonden ze roodgloeiend en dat was hun ondergang.
Steenkool en cokes hadden hun intrede gedaan.
Ze bleven.
Turfbak en doofpot, die toch al hun pensioengerechtigde leeftijd naderden, verhuisden naar de zolder, eerst bij enkelen, later bij velen.
Want elke overgang gaat langzaam.
Maar de lange strenge winter van 1890 op '91 was een keerpunt.