Door Kerst Huisman
Museum betaalt f 125.000 voor vondst Tzummarum.
Een kleine greep uit de 2000 munten van de schatvondst van Tzummarum.
LEIDEN - Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet te Leiden is voor/ 125.000 eigenaar geworden van de bijna 2800 zilveren munten uit de Karolingische tijd, die eind maart van dit jaar in een stuk bouwland ten oosten van Tzummarum zijn gevonden.
Het museum heeft dat geld zelf nog niet, hoewel de handtekening onder de verkoop gisteren aan het begin van de middag is geplaatst.
Omdat de net genoemde aankoopprijs het jaarlijkse aankoopbudget van het Penningkabinet vele malen overtreft, zoekt men sponsors.
De muntvondst is aangekocht vanwege het grote wetenschappelijke belang ervan, zo is gistermiddag op een persconferentie in Leiden door directeur drs. Hans W. Jacobi en wetenschappelijk medewerker drs. Arent Pol meegedeeld.

Het gaat bij de op het land van Jac. Meier aan de Swaerderwei opgegraven muntschat om de grootste gesloten muntvondst uit de negende eeuw, die in Europa is gedaan.
De uit 1100 stuks en 1800 stuks bestaande muntvondsten van Roermond en het bij Koblenz gelegen Pilligerheck golden tot dusverre als de grootste uit die tijd.
In 1922 is er bij Biebrich nabij Wiesbaden een schatvondst van naar schatting 5000 munten gedaan, maar hiervan zijn maar 150 stuks geborgen.
De rest is in het asfalt van een weg verdwenen.
Jacobi en Pol wilden niet meedelen wie de vinder is.
De onbekende is een detector-zoeker met meer dan tien jaar ervaring, die ook al eerder munten Aan het Leidse penningkabinet heeft verkocht.
Hij heeft in de loop der jaren heel veel kennis opgebouwd van de muntenmarkt, hij weet heel goed wat de waarde is.
Hij deed eind maart zijn ontdekking en heeft de munten elf dagen in huis gehouden.
Toen zijn ze door Pol opgehaald en naar Leiden gebracht.
Het in de aanhef genoemde bedrag wordt verdeeld tussen de vinder en de eigenaar van het stuk bouwland.
Er hoeft door de ontvangers geen belasting over te worden betaald.
Het museum hoopt het aankoopbedrag over een half jaar bij elkaar te hebben.

Taxatie

De 2800 munten zijn getaxeerd door de beëdigd taxateur Schulman uit Bussum.
In vroeger jaren is voor een enkele munt van het bij Tzummarum gevonden type wel eens f 700 betaald.
Daarvan uitgaande zou de volledige collectie van Tzummarum bijna f2 miljoen hebben kunnen opbrengen.
Drs. Jacobi legde uit, dat die berekening niet opgaat.
,,Een handelaar kan het aanbieden van een enkele munt van dat type misschien enige tijd volhouden, maar de handel merkt het binnen de kortste keren.
En dan gaan de prijzen naar beneden.
Het doet wat denken aan de redenering: als je gelukkig bent met één vrouw, hoe gelukkig ben je dan niet met honderd vrouwen”.
Er zijn in het geheel precies 2789 munten gevonden.
Het allergrootste deel, 2606, behoort tot de "Dorestad-munt met tempel uit de tijd van Lotharius (840-855).
Verder zijn er 135 zogenaamde Christiana religiomunten uit de tijd van Lodewijk de Vrome (814-610).
Er zjjn in het geheel 137 munten uit de tijd van Lodewijk de Vrome, 2647 uit de tijd van Lotharius en vier uit de tijd van Karel de Kale (840-877).

Schat zoeken op monumenten is bij de Monumentenwet verboden.
Men mag niet met metaaldetectors bijvoorbeeld terpen afstruinen en vervolgens op een plek, waar de detector een geluid geeft, zelf gaan graven.
De praktijk is, dat het toch een boel gebeurt.
De directie van het Leidse penningkabinet heeft ten aanzien van zoekers met ’piepers' een wat pragmatische instelling.
Jacobi: ,,Wij weten wat er gebeurt, en we laten die lui zoeken en houden contact, want dan weten we tenminste waar het spul blijft”.
Strikt genomen mogen ze het niet doen, maar, zo zegt Jacobi: ,,Ik rij ook wel eens te hard.
Je moet het wel in perspectief zien”.

BETAALMIDDEL

Wat de schat betreft, die is vermoedelijk rond 875 door een Friese koopman in zijn huis op de terp begraven.
Dat was de zekerste en veiligste manier om het te bewaren.
Hoeveel rijkdom de 2800 penningen voor de koopman hebben vertegenwoordigd, valt moeilijk te zeggen.
Ze zijn wel degelijk als betaalmiddel in de handel gebruikt.
Friese kooplieden onderhielden in die tijd verbindingen met grote en verafgelegen delen van Noord en West-Europa.
Om een aanduiding te kunnen geven van de waarde refereerde Pol aan de prijs, die een abt van het Duitse klooster Fulda in die tijd betaalde voor een groot stuk land: acht zwaarden, vijf stuks laken, vier koeien, een paard en twee paar oorringen.
Wanneer men kijkt naar de boetebepaling voor het stelen van iemands paard in de Friese Wet van 802, van bij benadering uit te rekenen dat de muntschat van Tzummarum goed is geweest voor twintig paarden.
Het Fries museum had volgens Jacobi niet de middelen en ook niet de kans om de muntschat aan te schaffen.
,,Ze zijn daarom blij dat wij er in gesprongen zijn”.
De 2800 munten betekenen een behoorlijke verzwaring van het werkprogramma van drs. Pol.
Hij gaat de munten onderzoeken en beschrijven, en proberen aan te geven wat de maatschappelijke en economische betekenis ervan is geweest.
Zijn publicatie zal ,,binnen afzienbare tijd”het licht zien.