De Friese dorpsbewoners, die niet veel gewend waren, keken met argusogen naar dat 'duivelse ding' van Althuisius.
Echte tegenstand ondervond de actieve ondernemer eerst toen hij ook op de zondag ging rijden.
En al waren de passagiers in dit geval oudere kerkgangers, rijden op de dag des heren, dat ging menigeen te ver.
Dreigementen dat God zou straffen en vervloekingen vielen Jan Althuisius in die dagen ten deel, maar hij bleef onverstoorbaar doorgaan op de progressieve weg die hij was ingeslagen.
Daarbij wist hij zich altijd gesteund door Wiepkje Weerstra, de vrouw met wie hij op 9 mei 1917 in het huwelijk was getreden.
Met een groot hart en 'in dienende liefde', zoals hun zoon Watze het uitdrukt, stond zij steeds aan zijn zijde.
Jan en Wiepkje woonden op 't Heechhout en later in de Lytse Buorren in Welsrijp, waar tussen 1918 en 1928 hun vijf kinderen geboren zíjn: Gepkjen, de enige dochter en de zoons Sybren, Broer, Watze, en Jan, die jong gestorven is.
In 1930 verhuisde het gezin naar de Greate Buorren 2, een wat ruimere behuizing iets verderop, die toen vijfendertighonderd gulden kostte, maar voor dat bedrag kon pake Jan dan ook zijn Ford binnen stallen.
De crisistijd brak aan.
Het waren jaren van armoede en nog harder werken, maar toch was het een gelukkige en harmonieuze tijd voor de familie.
Watze: 'Er moest altijd hard gewerkt worden, - dat wisten we -, en alle kinderen hielpen mee, - dat was zo -, maar het was een fijne jeugd'.