Het was ondertussen niet goed gegaan met het vervoersbedrijf van vader Jan Althuisius.
Door oorlogsomstandigheden gedwongen moest de enthousiaste ondernemer gas terugnemen en toen hij ook nog ziekelijk raakte door ondervoeding en last kreeg van benen en voeten, was de zaak gauw bekeken.
Op 10 december 1943 verkocht Althuisius in een keer zijn vrachtbedrijf aan Paulus Rinsma, die daar iets meer dan zesduizend gulden voor betaalde.
Het bedrag was op de kop af: zesduizend tweehonderd vijftig gulden, waarvan vierduizend gulden voor de vergunning van de vrachtdienst was, terwijl het overige ongeregelde vervoer tweeëntwintighonderd vijftig gulden opbracht.
Paulus Rinsma was een bakkersknecht uit Franeker die graag iets voor zichzelf wilde beginnen.
En zo zegt hij nu: 'In auto's zag ik wel wat'.
Door toedoen van zijn broer, die ook melkrijder was en die de familie Althuisius kende, was de zaak gauw beklonken.
Behalve het transportgedeelte nam Rinsma later ook de woning aan de Greate Buorren over.
Hij en zijn vrouw wonen er nog steeds.
Jan Althuisius behield tot aan het einde van de oorlog de brandstof- en melkrit op Dronrijp, die hij zo goed en zo kwaad als het ging, voortzette tot 12 mei 1945.
Toen lukte het niet langer.
Zijn slechte lichamelijke conditie, veroorzaakt door ondervoeding en uitputting, maar vooral ook door zorg om zijn jongens in oorlogstijd, hadden hem voortijdig gesloopt.
Verder doorwerken in een zo zwaar beroep als de vrachtrijderij was uitgesloten.