Terug in Friesland meldde hij zich weer bij zljn oude werkgever Wop Rinsma, bij wie hij twintig gulden in de week verdiende, zijn aanvangsalaris.
Daarvan bedroeg het nettoloon achttien gulden, waar dan nog een gulden vijftig bijkwam voor het ziekenfondscouponnetje en twee kwartjes voor een rentezegel.
Plus één liter melk, die hij gratis kreeg en zelf moest verzamelen in een melkbusje, dat daarvoor speciaal bestemd was.
Voor dit salaris werkte hij zeven dagen in de week.
'Ik had officieel wel een vrije dag, maar die had ik verkocht voor zes gulden, want we hadden het geld nodig.
We hadden geen cent na de oorlog.
Ja, het 'Lieftinck'-tientje kregen we en dat was fantastisch!
Er was toen een andere noodzaak dan nu'.
Geld had hij nodig, deze Althuisius, eenentwintig jaar oud en vernoemd naar zijn oom de boderijder uit Welsrijp.
Veel geld, want het vrije ondernemerschap, het eigen baas zijn, bleef trekken.
Dat zit in zijn kop. Ja, ik wou zèIf!.', zegt hij.
En het bloed kruipt toch... dus wie niet waagt...
Dit indachtig kocht hij in mei 1947 met geld van zijn schoonvader zijn eerste eigen auto, een Ford V8.
Een oudje weliswaar uit I936, eentje die in de oorlog op gas gereden had, maar die nu dan toch maar zijn eigendom was.
Het benodigde bedrag van drieduizend gulden mocht hij lenen van zijn schoonvader.
Watze: 'Ja, er is familieberaad geweest en toen zei mijn schoonvader: 'Hier zijn mijn spaarcenten en nog wat zwart geld uit de oorlog'.
Alles wat hij had, gaf hij mij.
Hij gaf àlles, dat heb ik wel heel erg gewaardeerd. Ja, groots!'.
Omdat Althuisius de vereiste vergunning voor het beroepsvervoer toen nog niet bezat, stond de auto op naam van een ander, in dit geval H. Beimers, die vergunninghouder was.
Watze had het zo geregeld, dat een andere, door hem in dienst genomen, chauffeur, Sikke Lautenbach genaamd, op zijn Ford met bijvoorbeeld zesendertig honderd liter melk naar Sterovita in Amsterdam reed, terwijl de ondernemer- in- spé zelf ondertussen gewoon bij zijn baas Rinsma in loondienst bleef doorwerken.
Daar maakte hij lange dagen, die om drie uur in de morgen begonnen met de melkrit en die pas om een uur of acht, negen 's avonds eindigden.
Normale werktijden voor toen.

Het hele vergunningenstelsel was in die dagen nogal onoverzichtelijk en onduidelijk.
En alhoewel de Duitse bezetter al in 1940 uit eigenbelang getracht had enige orde op zaken te stellen in de vrachtrijderij, heeft het nog jaren geduurd voor er sprake was van enige structuur in deze van oudsher onder georganiseerde bedrijfstak.
'Dat ging zomaar niet" herinnert zich Watze.
Hij schiet in de lach bij de herinnering aan een belangrijke en noodzakelijke vergunning die hij nooit bezeten had, het officiële rijbewijs.
'Dat is wel een verhaal apart hoor, hoe ik dat gekregen heb. Dat is wel zo leuk’.
Het is bovendien een staaltje van hoe het hier in Friesland toeging in de rommelige jaren van direkt na de oorlog.
Watze: 'ik zou afrijden in een auto van de zuivelfabriek in Dronriip,waar Broer werkte.
De directeur, de heer Jansma, had daar persoonlijk toestemming voor gegeven.
Nou was het, zoals alles in die tijd, een hele oude auto met een gasgenerator.
En ja hoor, 's morgens al viel er van alles af.
Toen moesten we eerst naar een boer in de buurt en daar hebben we met touwen het hele voorfront aan de cabine vastgebonden.
En een jutezak over de zitting van de stoel gelegd, want het was niets meer, die auto, helemaal versleten.
Toen snel naar de examinator toe.
Dat was de heer Koopmans, van dezelfde fabriek.
Ik had een paar pakje s Virginia sigaretten, van die Engelse,en die gaf ik hem, daar was hij verguld mee, dat zag ik wel.
Opeens riep Broer die buiten stond te poken om het vuur in de generator te houden: Als je nou niet direct komt, dan hou ik hem niet aan de praat!'.
Wij in die auto èn rijden.
De kinderen uit de buurt die draafden ons zó voorbij.
En toen op het eind van de straat... gaf de motor de geest; hij wou niet meer.
Moest de generator eerst helemaal leeggehaald worden, opnieuw antraciet erin en opnieuw weer opstoken.
Dat was te veel; toen zijn wij maar lopende teruggegaan naar het kantoortje, waar de examinator zei: AIs je in zo’n auto kunt rijden, kun je het straks in een goede ook, Je bent geslaagd!'.
Dat was wel een hele opluchting voor mijn broer en voor mijzelf ook''