Aan de Kleasterwei vlak bij de Kappellewei stond deze koren en pelmolen, de molen heette eerst Windlust, later werd de molen genoemd naar de toenmalige eigenaar van Mourik.

Deze koren- en pelmolen zorgde ruim een halve eeuw lang dat het graan in Tzummarum werd gemalen.
Hij stond ten noorden van de Oosterbierumerweg, achter het tegenwoordige "Pension Poortstra".
Eind 1852 kreeg J.J. van Dieken in Sint Jacobi Parochie toestemming om de molen te bouwen.
Voorwaarde was wel dat hij minimaal op een afstand van 150 el van de weg naar Oosterbierum zou komen staan.

Zo za1 de molen in 1853 inderdaad zijn gebouwd en zal J.J. van Dieken de eerste molenaar zijn geweest.
De molen had een vlucht van ongeveer 22 meter.
Vier koppels stenen, twee om mee te pellen en twee voor het maalwerk, hadden op de maal- en de steenzolder een plaatsje gekregen.

De oud-Tzummarumer Jan G. de Beer (geboren in 1898) vertelt in het "Fries Molenboek" dat wanneer hij zijn vader op de boerderij meehielp de graanoogst te dorsen, nog met paarden en dorsrol, zijn ogen spoedig weer afdwaalden naar de windmolens met hun zwaaiende wieken.
Naast de koren- en pelmolen stonden er in de omgeving van Tzummarum in het begin 1900 een vijftiental poldermolens.
Jan G. de Beer zegt: "Dan zag ik in gedachten omke Johannes de Beer weer "mounderjen".
Van 1866 tot 1870 was hij knecht op de koren- en pelmolen in mijn geboortepl aats " .

Omke Johannes de Beer is dan molenaarsknecht geweest bij D.R. Westra, die in 1860 de molen overnam.
In 1B75 wordt hij opgevolgd door Bauke Tijmstra.
Deze adverteert in 1876 met de mededeling dat hij het maalloon voor een zak op f 0,30 heeft gesteld.
Per 7 mei 1883 nemen B(auke) van der Weg en zoon de molen over van Bauke Tijmstra.
Per advertentie bevelen zij zich bij de heren bakkers en veehouders aan tot het malen en breken van granen.
Later is zoon Cornelis B. van der Weg als enige molenaar op deze molen, die dan de naam "Windlust" heeft.

Eind 1906 verkoopt Cornelis van der Weg de molen, samen met een burgerhuis met stalling, een knechtshuis, het wagenhuis en een perceeltje grond.
Voor ongeveer f 5.800,- wordt dit alles in vier afzonderlijke percelen verkocht.
Koper van de molen en het knechtshuis is H(endrik) van Mourik van Leeuwarden.
Van Mourik adverteert in 1907 dat hij zich aanbeveelt voor het breken van vlasknop H. van Mourik zal ook de laatste molenaar op "Windlust" zijn.
In 1913 verkoopt hi j de molen en het bijbehorende huis.
Bi j de publieke verkoop in de herberg van Jan Miedema (nu woonhuis van de familie Tj. Hogenhuis) op 22 februari 1913 brengt de molen aanzienlijk minder op dan Van Mourik er 7 jaar eerder voor had betaald de tijd van de korenmolens ioopt ten einde.
Het huis bij de molen wordt gekocht door J. Kolthof .

Koper van de molen is H. Siegers te Hantum.
In het dorp gaat al snel het gerucht dat deze de molen wil afbreken.
Dat gerucht blijkt waar te zijn.
Anderhalf jaar later op donderdag 10 september 1914, wordt er boelgoed gehouden op het terrein van de korenmolen.
Notaris S. Okkinga van Sexbierum verkoopt dan diverse materialen "van den geamoveerden Windkorenmolen” .
Als materialen worden genoemd: partijen- zware en lichte balken, vloer- en zolderdelen, dam- en hekpalen' weeg- en beschothout, latten, kozijnen',deuren, ramen,wielen, vangen, pel- en korenstenen en een partijtje- metselsteen.
Verder wordt nog verkocht: molenzeilen, ongeveer 500 graanzakken, lijnzaadpletter en een slijpsteen.

Daarmee is er een einde gekomen aan de koren- en pelmolen “Windlust” in Tzummarum.
Overgebleven is een molenrijm dat op de stander van de pelsteen stond.
Dit molenrijm is door de vroegere molenknecht Johannes de Beer, toen hij 90 jaar was, doorverteld aan de eerder genoemde Jan G.de Beer.
Hei rijm uit molen de "Windlust" was als volgt:

De gerst, die doet men hier afpellen,
Door steenen, die in 't ronde snellen'
Terwijl de wind op 't zeildoek waait '
Zo pelt de tijd ons levenskrachten'
Bij dagen en bij sombere nachten'
Terwijl de aarde in 't ronde draait'
Zo gunt de tijd de knecht tot dien'
Ook het verblijf in deze spien'
Het oog tot in den hemelkring,
Bewoon deez plaats als vreemdeling'

Jacob Lautenbach.