Een ander verhaal is dat van Jacob (67) en Anne Dijkstra (65)uit St. Jacobiparochie, al is de liefde voor het wad en de visserij hetzelfde. Hoewel de broers niet uit een vissersnest stammen, werd met name Jacob al op jonge leeftijd door de ”wadbacil” besmet.
’Vader Dijkstra werkte bij de boer, maar woonde op Zwarte Haan pal tegen de dijk. Hij moest negen monden voeden en dat betekende voor Jacob en Anne al op jeugdige leeftijd de handen uit de mouwen steken. “As skoaljonges gingen we te venten met bokking. Dat smeet niet 'n soad op, want der was een hoop vis en hast nog meer kienders die 't met vis bij de streek waren.”

Toen Jacob van school kwam, belandde ook hij bij de boer. Hij was liever gaan vissen, maar "heit ha der gien idee bij en dan deugde it voor ons ok niet." Sprake van vast werk was er niet. Reden waarom Jacob de visventerij trouw bleef. Om de concurrentie te ontlopen verlegde hij op zeker moment zijn werkterrein naar het eiland Ameland. “En dat wu best. Ik kon der dêr een aardige cent met verdiene." Om zijn gerookte haring kwijt te raken duurde het verblijf op het eiland meestal langer dan een dag. Hij sliep dan bij boeren in het hooi "want der moest ok wat voor thús overblieve."
Als hij daar in 1936 een weduwe ontmoet, vestigt hij zich definitief op het eiland. "Se wu my wel hè. Niet om te trouwen of su, mar om hur wat te helpen met de melkerij." Wel, Jacob was geen boer en toen de weduwe er zelf ook geen brood meer in zag, werden vee en land verkocht. Jacob verdiende vanaf die tijd zijn brood in de ruilverkaveling en met vissen. Het wad werd "zijn" terrein. Met hoekwant en botnetjes schraapte hij voornamelijk bot uit de Waddenzee en verkocht die aan de eilanders. De haring is dan intussen al verdwenen.

Vrij als een vogel
Jacob leeft een tamelijk zorgeloos en vrij bestaan. Redelijke inkomsten, vrij als een vogel op het wad rondscharrelen en een goed onderdak bij de weduwe. De oorlogsjaren gooien in zoverre roet in het eten, dat hij voor de bezetter moet werken: bunkerbouw en wegenaanleg. Maar de visserij leed daar niet onder, integendeel. "Der was in die tyd vis genoeg, want de kotters mochten niet útfare van de Dútsers."
Na de oorlog krijgt hij werk bij het waterschap, maar het vissen gaat natuurlijk gewoon door. Dat ging al die jaren overigens zonder boot. "Ik dee alles op 'e learskes. Je moesten de weg wel een bitsje wete." Die weg is hij een keer kwijt geweest, toen hij tijdens de gebruikelijke werkzaamheden bij de netten plotseling door een dikke mist werd overvallen. Die escapade is hem bijgebleven. Hij zwalkte voor z`n gevoel uren over het wad. Lopen, stilstaan om te luisteren en dan weer lopen. Op een gegeven moment meende hij het ruisen van de Noordzee te horen en waande zich de verdrinkingsdood nabij. Door de opkomende vloed stond hij inmiddels in een meter water. Tot zijn grote opluchting bereikte hij kort daarna toch de wal en het "ruisen van de Noordzee" bleek bij nader inzien een duiker van het waterschap te zijn waardoor overtollig binnenwater naar het wad afstroomde.
In 1953 komt de weduwe te overlijen en tot zijn niet geringe verbazing verneemt Jacob dat ze "it hele spultsje" aan hem heeft nagelaten. Samen met zijn broer Anne, die hij kort na de oorlog al naar het eiland had laten komen, bewoont hij het “erfschap" nog lang en gelukkig. De mannen blijven het wad en dé visserij trouw. Twee jaar geleden werd Jacob aow-er en toen Anne vorig jaar ook de pensioengerechtigde leeftijd bereikte, verhuisden de mannen naar het vasteland,. "As je ouwer wurde, dan trekt die thúshaven toch weer an. En ik Wu op die sandpol niet doad gaan."
De terugkeer naar de geboortegrond betekende niet dat de netten ook werden opgeborgen. Van vroeg in het voorjaar tot laat in het najaar wordt er nog door de broers gevist. Met het botwant, maar ook met de peur. Anne blijft nu wat meer thuis, maar Jacob kan het wad nog lang niet missen. Met jongere broer Jan (46) brengt hij vooral in de zomer nog menig uur door in z’n zoute territorium. En er wordt nog steeds vis verkocht. Niet uit winstbejag, maar gewoon omdat het erbij hoort.

Spring in it water

Toevallig zijn we het afgelopen najaar getuige van de laatste rit naar de visgronden. Om het allemaal eens van nabij te bekijken hullen we ons' in een paar immense lieslaarzen. Het is mistig en het heeft die ochtend al enkele graden gevroren. Het rijkelijk aanwezige slib is overdekt met een dun laagje ijs. Jan en Jacob lopen voor me uit, de eerste draagt een mand op z’n rug met daarin het botwantje en andere benodigdheden.
Het is komend water, hadden de mannen me al verteld en als we een kleine honderd meter hebben gelopen zien we het water al door de geultjes stromen. Korte tijd daarna staan we al tot de knieën in het water. En dat water is koud. Je voelt het door de laarzen heen langzaam naar boven trekken. De mannen scharrelen nog een eind door, maar ik vind het eigenlijk wel ver genoeg zo. "De sit spring in it water," hadden ze tegen elkaar gezegd en op de een of andere manier wierp die terloopse opmerking voor mij een onzichtbare drempel op.
Als ze eindelijk hun "stek" hebben gevonden, wordt het want vakkundig afgerold en gezet. Even later zijn de mannen bij me terug en ik vergiste me niet toen ik een smalende glimlach op hun gezichten waarnam. Over een uur of drie zou de reis naar het botwantje zich opnieuw voltrekken, dan om te oogsten. Met lichte wellust dacht ik aan onze fotograaf die dan - want dat was afgesproken – de tocht over het ijskoude wad zou mogen mamaken. Nee, het is duidelijk dat ondergetekende niet uit hetzelfde vissershout is gesneden als Dirk Bouma en de gebroeders Dijkstra...

LIEUWE WESTRA

februari 1983. Artikel Friesland Post

Bron: Lieuwe Heeringa.