De bouw van haringboten

Omstreeks 1850 begon de, van Bolsward afkomstige , botenmaker, Jacob van Manen, op de kamp te Berlikum met de bouw van haringboten.
Zijn werfje werd voortgezet door de gebroeders Van Manen, die zich in 1876 vestigden in de Bûterhoeke te Berlikum.
In 1919 werd dit bedrijf overgenomen door J. B. van Manen, die er tot 1935 haringboten gebouwd heeft (S.J. van der Molen, op cit.).
De oorspronkelijke haringboot had een vlak, bestaande uit vurenhouten delen met aan beide zijden één eikenhouten ondergang waarboven twee vurenhouten bovengangen, welke overnaads met dikwijls koperen spijkers op de spanten werden geklonken.
De gebruikelijke lengte van de oudere typen was 7,10 m, de latere typen hadden een lengte over de stevens van 6,50 m.
De grotere kwamen voornamelijk in de Westhoek voor.
De lengte van het vlak bedroeg doorgaans 4,80 m en de grootste breedte 1m tot 1.10m.
Over het vlak lag een verdubbeling van 4cm dikte.
De hoogte van het boord bedroeg 65 tot 70 cm.
Het vlak was aan de voorkant 2,5 duim opgebrand.
Deze tilling vond plaats over een lengte van 1,10 m.
Ook achter was het vlak, maar in dit geval over 1 m, 2,5 duim, opgetild.
Op 1,10 m van de voorkant van het vlak bevond zich de mestelbank.
Achterin bevond zich het huisje: een kastje met aan de voorzijde een ovaal gat.
In het huisje werd de stevenklos bewaard.
De vlaktilling achter maakte het mogelijk haringboten over drooggevallen platen te slepen.
Het vlak van de haringboot had een lancetvorm.
De grootste breedte lag aan de voorkant ter hoogte van de mestelbank.
Deze vorm had tot gevolg dat de boot de kop in zee omhoog hield en geen water overnam.
Zoals uit het bestek en de tekening van de schilschuit naar voren komt werden deze principes ook reeds bij de bouw van deze 'vermoedelijke' voorgangers van de haringboot toegepast.
Bij de bouw van een haringboot werd gebruik gemaakt van vijf mallen, te weten twee voor het vlak en drie om de stand van de gangen ten opzichte van het vlak te bepalen.
Voor het overige gebeurde de bouw 'op het oog'.
Het oudste bestek in de werfboeken van Van Manen is dat van een boot, van Sieben Boritius te Sexbierum en Kornelis Terpstra te Oosterbierum.
Om meerdere redenen wordt het vermoeden gewekt, dat dit bestek de beschrijving van een bestaand vaartuig is geweest.
Het is in de eerste plaats het meest uitvoerige bestek in de werkboeken van Van Manen.
In de tweede plaats wordt in de aanvang van de beschrijving, in tegenstelling tot andere bestekken niet vermeld door wie het vaartuig besteld werd.
Verder worden bij andere bestellingen enige afwijkende maten vermeld, terwijl daarna de opmerking volgt: 'verder gelijk als die van S. Boritius en K. Terpstra'.
Ook de vermelding aan het begin van het bestek 'een zeeboot' en de opmerking aan het einde 'dit is de boot van Sieben Boritius Sexbierum en Kornelis Terpstra Oosterbierum' versterken het vermoeden, dat het in dit geval ging om een bestaand vaartuig, dat door de beginnende botenbouwer werd 'overgemald'.
Tenslotte zijn de bestekken 1 t/m 15 later in een bockje waarin naast andere aantekeningen ook de bestekken 16 t/m 19 voorkwamen in genaaid.
Het betreffende bestek luidt als volgt.

'Bestek van een zeeboot, zoals deze voorkomt in de werkboeken van Van Manen te Berlikum.
Zie ook: S.J. van der Molen. Op. cit. pp. 14.

EEN ZEEBOOT
Lang over de stevens 6 el 40 duim.
Lang int vlak met de tuiten 17 voet 3 duim.
Wijd int vlak in de midden 6 voet van voren of liever op het wijdst achter de mastbank 7 el 10 duim.
De mastelbank 6 voet van de punt van de steven dit is de voor.
Voorsteven lang 4 voet 9 duim.
Achtersteven lang 3 voet.
Wijd buiten over bij de mastbank 5 voet 4 duim.
'Wijd buiten over int oosgat.
Achter (4 voet dit niet in aanmerking genomen).
Boeit voor int oosgat op het schandeksel 3 voet 3 duim.
Boeit Achter int oosgat op het huusche 2 voet 10 duim.
Met elkander 22 inhouten buiten de voorste pooten.
Het ruim lang tuschen de oosgaten 8 voet 5 duim.
Het voorste oosgat 4 voet van’t end van de tuit af dan een vloeringstukje van zoo wat 3 duim breedte eraf, dus 3 voet.
9 duim voor het merken van de mastbanks inhouten.
Wijd buiten over de inhouten van de mastbank af 1 el 36 duim.
Wijd 1 el van de binnenkant van de achtersteven af 90 duim.
Dit is de boot van Sieben Boritius Sexbierum en Kornelis Terpstra Oosterbierum.'

In de werfboeken van de werf van Van Manen komen in totaal dertig bestekken van haringboten voor.
Eén boek beslaat de periode 1 januari 1911 tot 30 december 1926.
Uit andere bron is bekend, dat het laatste vaartuig dat door J. B. van Manen, die in 1919 het bedrijf overnam, in de winter 1934-'35 gebouwd is.
Dit laatste boek zou de leveranties van J. B. van Manen kunnen bevatten.
De haringboten, waarmee niet kon werden gezeild of geroeid, werden door twee vissers bevaren en met een vaarboom, voorzien van twee ijzeren punten, ('boomen met ijzeren teenen'), voortbewogen.
De prijzen varieerden voor een compleet geleverd vaartuig tussen f 200 en f 240.
In de meeste gevallen werden de vlakgangen en de kimmen versterkt met eikenhouten latten en/of ijzeren klinksels.
Deze versteviging werd niet steeds aan dezelfde zijde toegepast.
In enkele gevallen komen de eikenhouten latten alleen aan de bakboordzijde onder het vlak; in de meeste gevallen echter worden zij aan de stuurboordzijde aangebracht.
In de voorsteven werd een ringbout bevestigd, waarmee de boot aan een paal in zee werd vastgelegd.
Vanaf 1918 wordt gebruik gemaakt van aanhangmotoren.
In die gevallen wordt meteen bij de bouw een motorbun gemaakt, voorzien van eenwaterdicht schot.

Bron: HetPeperhuis Wonen en werken te Koehoal.

Constructietekening haringboot ZZM.

De veronderstelling in het Peperhuis dat gebrs. Van Manen de bestaande boot van Bouritius/Terpstra heeft opgemeten is juist.
Dat gebeurde omstreeks 1876.
Het botenregister is pas in 1912 in Barradeel ingevoerd.
Daaruit blijkt dat er verschillende boten het nummer BAR 59 hebben gehad, die na de oorlog uit het register zijn gehaald omdat er niet meer mee werd gevist.
Deze boot kreeg het nummer BAR 59 in 1949.
Daarvoor had hij bij eerdere eigenaren het nummer BAR 55 (sinds 1932) en weer daarvoor BAR 69.
Bij de bootregistratie in 1912 hoorde het nummer BAR 69 bij Dirk Gerrits Kuiken te Wijnaldum.
Uit de werfboeken van Van Manen blijkt dat deze Dirk Kuiken in 1917 (25 januari) een rekening kreeg van totaal f 138,60 “wegens een nieuwe gemaakte en geleverde zeeboot dezelve gemaakt van ijken bodem, ijken ondergangen en vuren bovengangen, met binlatten en schandeksels en ijken latten onder de gangen aan stuurboordszijde, voorts nog 2 losse schutjes en ijzeren klinksels aan de kiemen, en verder ijkenhout aangenomen met ijken latten aan stuurboorzijde, 2 schutjes voor de scheiding, zegge 135,-
. Voor apart werk ijken latten aan bakboordzijde onder de gangen f 3,-; voor een ijzeren ring door legger en steven f 0,60. Voldaan 09.02.”
Conclusie: De getekende boot is gebouwd bij Van Manen, in 1917, en de oorspronkelijke eigenaar was Dirk Gerrits Kuiken van Wijnaldum.

Bron: Kees Draaisma.