De neven Lammert M.Palma(links)en Lammert K.Palma bij hun bot en tongvisserij ter hoogte van het Visserpad Sexbierum omstreeks 1955.De opstelling van de fuiken was dezelfde als bij de vroegere haringregels.

bron: Kees Draaisma.

Het vangen.
Haring, en ook botten en paling, zocht de stroom op en ging het liefst wat fourageren op de shuine kanten van de platen of tegen de kust, waar ze wel een heel tij konden blijven.
Een school haring trok langs de kust en bemerkte waarschijlijk aan een iets belemmerende stroom, veroorzaakt door het skud, dat hun doorgang bemoeilijkt zou worden.
Ze reageerden hierop door naar de zee af te buigen.
Het deel van de school dat net achter de korte wjuk langs ging kwam zo in de fuiken terecht.
De overgrote meerderheid van de school zwenkte weer naar het skud, totdat ze wederom opgeschrikt (opgeschut) werden en weer zeewaarts afbogen; zo de hele regel langs.
Door het opmerken van het skud reageerde de haring; ze werden echter niet tegengehouden, want de ruimte tussen de tenen was ongeveer 8 cm. dus wijd genoeg.
Hoe minder dan ook het skud aangegroeid was, hoe minder de stroom werd belemmerd, hoe beter de haring te vangen was.
Zij zwenkten dan pas dicht bij het net af en een groot aantal kwam in de fuik terecht.
Toen later de ruimten tussen de wjukken groter (wijder) werden door het plaatsen van een rechthoekig kamernet tussen de lange wjuk en de lotstok, resulteerde dat in betere vangsten.
Men sprak van het plaatsen van kamers voor de fuiken.
Het gevolg was dat de fuiken en het schutwand ook werde vergroot.
Ook de boot moest hieraan worden aangepast.
De nieuwe boot van de Heeringa’s kwam na 1920; in die tijd deed het ruimere vistuig zijn intrede.
Het haringdrijfnet, dat op de Zuiderzee en de Noordzee werd gebruikt, werkte tegengesteld aan de werking van het schutwant.
Dit dreef met de stroom mee.
De haringen werden niet geconfronteerd met vreemde wervelingen en stroomveranderingen; de haring zwom zich vast in het net, bleef achter zijn kieuwen in de nauwe mazen zitten.
Tong trok zich minder van het skud aan, deze zwom er gewoon tegen aan.
Later, toen de netten meer als schutwant werden gebruikt, zaten ze vaak verward in deze netten.
Over de geep werd verteld dat deze lange smalle vis bij het bemerken van het skud even hard weer achteruit zwom; “dat waren echte acrobaten!”
De teorieen over waarom vis wel of niet werd gevangen zijn talrijk.
Bovenstaande theorie lijkt echter zeer aannemelijk.