Het pand Roptazijl zoals het in 1970 werd opgemeten. Het woongedeelte.

De muren van het woongedeelte waren gemiddeld 2 m en maximaal 2,05 m hoog.
De oost- en west muur stonden boven 9 cm uit het lood, alsof ze door de voortdurende westenwinden in de loop der jaren scheef waren geduwd.
De muren omsloten een ruimte van ongeveer 27,5 m².
De west muur was 6,30 m lang en de oost muur 5,96 m, waardoor de voorgevel niet haaks stond op de zijmuren.
De bedsteden waren 1,34 m diep, waardoor er voor de kamer uiteindelijk nog geen 22 m² overbleef.
De afstand tussen de vloer en de onderkant van de balken was gemiddeld 1,90 m.
De deur tussen de kamer en de gang was I,72 m hoog, zodat volwassenen van gemiddelde lengte even moesten bukken om de kamer binnen te gaan zonder het hoofd te stoten.
Bij de opmetingen in 1970 werd tegen de zuid muur onder de vloer een askuil ontdekt.
In de middeleeuwen kenden de huizen een stookplaats op de plavuizen vloer.
Onder of naast de stookplaats werd een asput gemetseld of een haardpot ingegraven, waarin 's avonds de hete as van het open haardvuur werd geveegd.
In plaats van een plavuizen vloer werd er later ook wel een grote ijzeren haardplaat onder de schouw gelegd, waarin een gat was genaakt voor de afvoer van de gloeiende asresten naar de askuil.
Hoe lang deze askuil nog in gebruik is geweest is niet bekend.
Je kunt je voorstellen dat ook toen fornuis en kachel het open haardvuur hadden vervangen het gemakkelijker was de hete asresten in een kuil vlakbij te deponeren, dan om ermee door het hele huis naar de (achter)deur te lopen.
Omdat ook in het veel jongere pand Koehool een askuil is aangetroffen zou het me niet verwonderen als er tot in de 20ste eeuw gebruik van is gemaakt.
In 1950 werd de schoorsteenmantel tussen de beide ramen gesloopt en werd er een moderne schoorsteen gemetseld schuin in de zuidwestelijke hoek van de kamer, afgedekt met bruine geglazuurde tegels.
Daarvoor moest het westelijke raam in de zuid gevel meer naar het midden worden verplaatst. Ook op zolder moest een stuk van de schoorsteen worden weggebroken.
Vanuit de zuidwestelijke hoek liep onder de naad van de dakvlakken een grote asbestbuis die vlak onder de nok aansloot op het restant van de oude schoorsteen.

Het bedriifsgedeelte

De stenen vloer aan de westzijde van het bedrijfsgedeelte was 2,45 m breed en werd als het ware afgesloten met een over de hele lengte lopende goot.
Dit zou het gedeelte kunnen zijn waar in de 18de eeuw de koeien en paarden zijn gestald.
Wanneer dit gedeelte is afgeschot is niet bekend, maar die tussenwand moet in elk geval bij de plaatsing van het grotere keukenraam in de noord gevel (1931) zijn verzet.
In 1930 was er tegen die west muur een extra bedstee gebouwd, maar die is vrij spoedig door mijn grootvader gesloopt nadat hij op zolder twee "bedsteden" had gemaakt .
De oost muur van de schuur stak 68 cm voorbij de muur van het woongedeelte.
Daardoor bleef het raampje, dat de kelder onder de kamerbedsteden van frisse lucht moest voorzien, aangesloten op de buitenlucht.
Het is niet onmogelijk, dat mijn grootvader bij de verbouwing in de dertiger jaren bewust de oostelijke zijgevel wat korter heeft gehouden vanwege de kelderbeluchting, maar dat bij de uitbreiding in 1884 deze gevel wel verder stak.
Immers, de standaard lengte van een Friese haringboot was 7, 10 m en latere types maten in elk geval 6,50 m over de stevens.
Na de verbouwing door mijn grootvader was de lengte van de schuur daar nog maar 6,30 m.
Maar voor hem was dat niet erg, want hij wilde de boot toch niet in de schuur hebben.
Om nog meer ruimte in het bedrijfsgedeelte te krijgen werd in de dertiger jaren de balklaag verhoogd, waarop een vliering werd gelegd.
Het materiaal was uiteraard aangespoeld hout (juthout of "bût") in de vorm van scheepsluiken, masten en Planken.