Het erf van Roptazijl.

Het erf werd door houten hekken (Fries: stekken) afgescheiden van de rest van de zeedijkgrond.
Die hekken gaven niet alleen de omtrek aan van het perceel waarvoor opstalrecht was verkregen , maar beschermden het erf ook tegen de op zeedijkgrond grazende koeien en schapen.
Na de dijkverhoging in 1930 werd er aan de noordzijde van het perceel een "zandbult" neergelegd, Bedekt met graszoden.
Het zand zou in geval van nood worden gebruikt om zakken te vullen voor het dichten van gaten in de dijk.
Het gras van de zandbult mocht mijn grootvader maaien en voor zíchzelf gebruiken.
Vanaf de weg kwam je via een houten klaphekje op het pad dat over het erf langs de achterdeur liep.
Na het plaatsen van de voordeur werd ook ter hoogte daarvan een ingang in het hek gemaakt .
Aan de noordkant van het erf stond het schapenhok, het kippenhok en het stokkenhok.
Naast het schapenhok stond een zandsteen, die werd gebruikt om messen en bijlen te slijpen.
Tegen de noordkant van het huis stond naast het keukenraam een houten waterton, waarin het water van de westkant van het dak werd opgevangen.
Het water van de zuíd- en oostkant van het dak kwam in de regenbak in de schuur terecht.
Aan de noordkant werd het water niet opgevangen en liep het vanaf het riet direct op de grond.
Aan de oostzijde van de schuur had mijn grootvader een kleine moestuin, waarin hij aardbeien, wortelen, kool, sla en sperciebonen verbouwde.
Tussen die tuin en de schuur liep een smal schelpenpad.
Daar hingen aan een touwtje gespannen tussen de dakgootklampen, vaak spieringen of scharretjes te drogen.
Op de noordoosthoek van de moestuin stond een grote mast met een dwarshout.
Daartegen werd al het 'bût' te drogen gezet.
Er stond altijd zoveel, dat het op afstand net het silhouet van een indianenwigwam leek.
Dichtbij de walkant stonden de taanpot, waarin de netten werden getaand, en het rookvat, waarin vis werd gerookt.
Naast de taanpot stond een zinken teil met daarop een fietswiel.
Dat fietswiel vormde het afdruiprek, waarop de netten uit de taanpot eerst werden neergelegd, voordat ze over het houten hek te drogen werden gehangen.
Naast de taanpot en het rookvat stond een grote klamp brandhout: keurig in stukken gezaagd juthout voor het vuur onder de taanpot of voor de kachel in de schuur.
Als een boot moest worden gerepareerd werd die met een handlier op het erf getrokken.
Tot 1937 had het erf een in de dijkvaart uitspringende landpunt, die schuin afliep naar het water en waar het oplieren dus eenvoudig was.
In 1931 trok het Waterschap de walkant recht en werd hij steil afgestoken zoals overal elders.
Meestal lagen er drie boten voor de wal: de palingboot voor de binnenvisserij , een schouw voor de visserij in de rietputten en de witte haringboot.
Die laatste lag alleen in het voorjaar buitendijks voor de vangst op tong en ansjovis.
Aan de overkant van de dijkvaart lag in een zijsloot de "huisjesboot".
Dit was een voormalige haringboot, waarop mijn grootvader een kajuit had getimmerd.
Deze werd gebruikt om in te overnachten bij een dichtzet in periodes met drukke scheepvaart, zoals bijvoorbeeld tijdens de suikerbietencampagne.