Situering van het huis.

Het huis stond 200 meter ten zuiden van de Roptazijl langs de dijk.
De afstand van de oostgevel tot aan de dijkvaart bedroeg 10 meter.
In 1747 stonden de huizen erg gespreid langs de dijk, met honderden meters tussenruimte.
Tot 1884 konden de vissers via de Roptazijl naar zee varen, dus voor een visser lag het huis gunstig.
De weg liep over de kruin van de dijk, maar aan de voet van de dijk is er altijd een Soort voetpad geweest.
In de 20ste eeuw is de weg verlegd van de kruin naar de voet en kwam hij dicht langs ons pand te lopen.

In het kadaster staat in 1832 als oppervlakte van het perceel 1 are 8 ca genoemd.
Dat is de oppervlakte van het huis zelf met rondom nog een halve meter extra.
In 1881 wordt als oppervlakte 6 are30 ca vermeldt en dan is dus ook het erf om het huis meegerekend.
We mogen ervan uitgaan dat ook vóór 1881 de opstalhouder een stukje grond om het huis a1s erf mocht gebruiken, maar voor het kadaster telde in 1832 kennelijk alleen de opstal.

In l1780 werden al 2 losse schuurtjes vermeld in de koopbrief en was er sprake van het houden van duiven.
Er zullen wel altijd houten bouwsels voor een of andere doel op het erf hebben gestaan.
Mijn grootvader had er aan de noordkant van het huis drie in gebruik: voor schapen, kippen en fuikstokken.
Deze bouwsels werden nooit door het kadaster weergegeven, dus werden ze al s 'niet permanent' beschouwd.

Over het erf liep een pad aan de noordzijde van het huis vanaf het hek aan de dijk langs de achterdeur naar de vaart.
Het was verhard met puin en geëgaliseerd met schelpen.
Het pad leidde rechtstreeks naar een houten walstoep of boenstoep (Fries: stalt) waar de boot kon worden gelost of geladen, waar de was kon worden gespoeld en waar pannen en emmers konden worden schoongeboend.

Vorm van het huis

Het huis zag eruit als een klein boerderijtje, zoals er zoveel op de klei langs de kust moeten hebben gestaan.
De schuur had een hoog middengedeelte en aan weerszijden lage zijgedeelten (3-beukig).
Het dak van de schuur liep bijna tot de grond door.
De reconstructie van het meer dan 2000 jaar oude woonstalhuis dat in Ezinge (Gr.) werd opgegraven doet sterk denken aan deze schuur.
A1s je dan bedenkt dat ook het pand Koehool zo erg lijkt op het pand Roptazijl, dan dringt de gedachte zich op dat aan die pre-historische grondvorm aan de Barradeelse kust heel lang is vastgehouden.
Ook de vorm van de bronstijdboerderij, die door de stichting "Wandelen door de tijd" in het Zuiderzeemuseum is gebouwd, zou wel eens een verre voorloper kunnen zijn van het pand Roptazijl in zijn oorspronkelijke vorm in 1747.
Er was geen sprake van een rechte voorgevel.
Direct boven de ramen zat de dakgoot en begon het zuidelijk dakvlak, dat met pannen was gedekt.
Waar het dakvlak bij de dakvorst kwam stond de schoorsteen.
Aan de noordzijde begon het geheel rieten dakvlak ook meteen boven de ingang van de schuur.
Aan die kant was de dakvorst afgesloten met een houten driehoek.
Bij Friese boerderijen heet die houten driehoek het űleboerd (letterlijk (uilebord) en is deze versierd met een rechtopgaande plank met uitgezaagde motieven (de makelaar) met aan weerszijden twee zwanen.
Het pand Roptazijl had alleen een makelaar, met een uitgezaagd klavertje drie.
Bovenop de makelaar had mijn grootvader als windvaan een bootje met blikken zeil geplaatst.
Het riet liep van het noordelijk dakvlak door over het hoge middengedeelte van het westelijk dakvlak tot aan de schoorsteen; de rest van het westelijk dakvlak was weer pannendak.
Op het oostelijk dakvlak liep de rietbedekking vanaf de nok nog ter lengte van ongeveer vijf dakpannen door.
Waarschijnlijk heeft de rietbedekking hier voor 1930 over het schuurgedeelte verder naar beneden gelopen, maar is deze ingekort bij de verhoging van het oostelijk zijgedeelte, toen er hogerop in het dak ook twee dakramen werden geplaatst.

De muren van het woongedeelte waren zo'n 2 meter hoog.
Ze waren gemetseld van gele steentjes en die waren besmeerd met een witgemaakte stuclaag.
Aan de onderkant was een baan van ongeveer een halve meter zwart geteerd.
De zijmuren van de schuur moeten in het oorspronkelijke pand minder dan een meter hoog zijn geweest.
In dit soort boerderijen stonden de koeien paarsgewijs met de kop naar de muur in houten boxen.
In de eerste vijftig jaar is de schuur zeker voor het houden van vee gebruikt, maar volgens de bewonersregistratie nooit voor meer dan twee paarden en twee koeien.
De schuur is dus ook voor andere dingen gebruikt.
Opslag van fuiken en andere vissersbenodigdheden is een soort rode draad in de schuur van dit pand zo dicht bij de zee.
En gereedschap voor het bewerken van het land moet er ook vaak bewaard zijn.
In 1884 is de oostelijke zijgevel van de schuur naar buiten geplaatst en waarschijnlijk ook hoger gemaakt, zodat er ruimte kwam voor de winteropslag van de vissersboot.

Nadat in 1930 mijn grootouders het pand hadden betrokken, werden in etappes verschillende verbeteringen doorgevoerd.
De oostelijke zijgevel van de schuur werd eerst met hout verhoogd en daarin werden enkele ramen geplaatst zodat er een lichte werkruimte ontstond.
De vissersboot werd niet meer in de schuur opgeslagen, maar in een houten bouwsel dat tegen de nieuwe oostgevel van de schuur was genaakt.
Later werd aan de noordzijde van het perceel een houten hok gebouwd voor fuikstokken, waarin tevens ruimte was voor de vissersboot.
Verder werden de dubbele deuren van de schuur hoger gemaakt, omdat er met grotere haringfuiken werd gevist en deze niet door de bestaande deuren naar binnen konden, Voor het normale verkeer van mensen had de schuur ook nog een kleine toegangsdeur.
Deze is verdwenen, toen de beide zijgevels van de schuur in de loop van de jaren dertig werden afgebroken en opnieuw werden opgetrokken.
De oostgevel werd nu in plaats van hout geheel van steen gemaakt, met daarin metalen ramen.
De westgevel werd twee keer zo hoog a1s hij was, zodat de gang een normale loophoogte kreeg en er aan de zuidzijde genoeg ruimte kwam voor een voordeur.
Een deel van de (gele) steentjes voor de westgevel kwam van de oorspronkelijke bestrating binnen.
Om binnen toch een voldoend grote stenen vloer te houden werden hier de stenen plat gelegd.
Om meer licht in de keuken te krijgen werd aan de noordzijde een groter raam geplaatst.
De voordeur en het keukenraam waren afkomstig uit het huis van voormalige buren van mijn grootouders, dat was gesloopt voor de dijkverhoging van 1930.
Ook een deel van de stenen voor de verhoging van de zijgevels kwam uit dat slooppand.
Het was het huis van Teakle en Maartje Visser, dat ten zuiden van de Schapedijk had gestaan.
Het onderste deel van de deur was een houten paneel en het bovenste deel had twee lichtbruine matglazen ruiten, met siersmeedijzer ervoor.
Eén van die ruiten zat in een raampje, dat open kon zodat je zonder de deur te openen "iemand aan de deur" te woord kon staan.