Sédyk 7 onder Oosterbierum.
Op de foto staat Klaas Swart, de laatste bewoner van dit pand (zie artikel en foto in Leeuwarder Courant 1966).
Het linker deel van de boerderij, it lytshús, werd aan de zuidkant gebruikt als poterhok en aan de achterkant als stalling voor jongvee.
In de oorlog werd het poterhok 'bewoond' door enkele onderduikers.
Op de schuifdeur stond de spreuk 'Wie hier niet als vriend binnen huppelt wordt er één twee drie weer uitgeknuppeld'.

,,Liever aan de zeedijk”.

Oude bewoners van de Sédyk: “LEAVER NET NEI DE BUORREN…”

Een gesprek met ,,Sédyksters” over de komende dijksverhoging ? hun huisjes vallen ten offer aan het vergroten van de veiligheid ?, bevat tal van ingrediënten.
Begrip voor de noodzaak ? al zegt de enkeling dat het gevaar ten oosten van Harlingen bij lange na nooit zo groot is geweest als ten zuiden van de Friese havenstad ?, zorgen over de financiële betekenis van hun verhuizing en, hoe kan het anders, een zeer grote dosis sentiment.

De Sédyksters zijn altijd ,,een volkje apart geweest.
Zij woonden ver van de dorpen aan de zeedijk, waren op elkaar aangewezen en hadden hun band met de zee en (vooral) met de dijk.
Er zijn oude mensen bij , die hun hele leven aan de zeedijk hebben gewoond, die er met de situatie zijn vergroeid en die zich niet kunnen voorstellen ooit ergens anders te kunnen aarden.
Hún leven was het leven aan de zeedijk, nauw verbonden met de zee, nauw verbonden met elkaar.
Zij, die wat jonger zijn, vatten dit uiteraard minder zwaar op,de verbindingen met het dorp zijn ook veel gemakkelijker geworden, maar toch geld ook voor hen: ,,Leaver net nei de Buorren”.

Dit bleek uit een paar gesprekjes met de bewoners van een stukje zeedijk onder Oosterbierum.
Zij hebben geen aanzegging gekregen,dat zij hun woningen en bedrijven moeten verlaten, maar zij weten zo ongeveer wat er gaat gebeuren en zien, dat er in de nabije toekomst niets anders op zal zitten.
Hoe het komt weten zij niet.
Hoe zij schadeloos worden gesteld, weten zij ook niet.
Dat heeft op enkele plaatsen al aanleiding gegeven tot grote misverstanden , boze woorden en kwade gezichten.
Voorbarig overigens, want het ligt even anders dan deze mensen dachten.

Mevrouw T. Bonnema- Bonnema ( Symens Tryntsje) bij Koehool onder Oosterbierum is zeventig jaar oud.
Haar hele leven heeft zij aan de dijk gewoond en het denkbeeld van de dijk weg te moeten noemt zij ,,forskriklik!”
Zij woont nu 46 jaar in het huisje, dat er straks waarschijnlijk weg moet.
Een huisje waar zij sterk aan gehecht is.
Waar zij met haar man, die visser was, moeilijke jaren heeft beleefd: ,,Yn it foarjier hiene wy de mûglikheit it hwat better te krijen mar de fiskerij wie hjir folle minder as om ‘e west, ûnder Seisbierrum .
Wij hawwe mear minne jierren hawn as goede ..”Hier ligt haar hele moeilijke leven...
Een leven, dat haar zo lief is geworden , dat zij de dijk niet vaarwel wil zeggen.
Zij heeft geluk.
Zij heeft nog een huisje, waarin haar broer die nu die nu niet meer leeft, altijd heeft gewoond.
Een huisje dat er niet weg hoeft, een kleine kilometer oostelijker, onder Tzummarum.
Haar geboortehuis.
“Mar der kinne wy sa net yn . Der sil hwat oan dien wurde moatte….”
En mevrouw Bonnema vraagt zich zorgelijk af wie die verbouwingskosten zal moeten betalen.

Haar dochter, mej. G.Bonnema, staat even anders tegenover het dorp.
Zij zou er misschien (maar dan liet zij aan de Sédyk toch wel veel achter) wel naar toe willen.
Zij heeft meer behoefte aan sociaal contact met anderen dan haar moeder, die wellicht alleen naar het dorp gaat om haar stem uit te brengen….
De zoon van de oude mevr. Bonnema is niet thuis.
Maar hoe denkt die er over: ,,Hy soe hjir net graech wei wolle!”

De landbouwer Klaas Swart ? de enige die met zijn bedrijfsgebouwen op eigen grond staat op dit rijtje, de anderen hebben alleen het recht van opstal ? denkt er net zo over.
Natuurlijk speelt bij hem in de eerste plaats ook het bedrijf mee.
Vlak bij de boerderij liggen de zestig pondemaat land die er bij horen.
Daar wil hij dicht bij blijven wonen.
Dat kan overigens ook aan de kant van het dorp, maar: ,,Leaver oan dizze kant, sa ticht mûglik by de dyk..”
Niet alleen om gevoelsredenen, die toch wel sterk meespreken, maar ook om redenen van bedrijfsvoering: ,,Ik ha faek kij opé’e dyk to weidzjen, dat sil dan ek noch wol kinne.
En dêr kin men nea te ticht bij sitte…”

De heer Swart kent de geschiedenis van de boerderij, die tussen twee putten ? gegraven om grond te krijgen voor een dijksverhoging ? is gebouwd.
Dat gebeurde door een zakelijk ingestelde uitvoerder bij de dijkwerken (,,Dy pleats moat der aens faeks wei en dan kin ik der better fan wurde”).
Er zit nóg een brilleglaasje van de eerste eigenaar in de kamerdeur.
Een lamp in de kamer wierp door dat glaasje een lichtvlek op de tegenoverliggende muur in de gang, dat hem als baken diende , als hij van een avondlijke dijkinspectie, waarbij hij niet schroomde ook de binnenkant van vele cafêtjes langs de dijk te inspecteren, in het nachtelijk duister terugkeerde….

Na een aantal jaren kwam de boerderij in het bezit van de Houtsma’s, die door noeste vlijt het bedrijf uitbreidden.
De eerste Houtsma die er op woonde, was de grootvader van mevrouw Swart.
Zo kwam de heer Swart er op.
En hij werkt er met veel plezier.
Hij is al net zo aan dit leven gehecht als zijn vrouw..
Naar het dorp? ,,Net graech!

Dit zijn enkele klanken van Sêdyksters.
Er zijn ook anderen, die alleen de financiële kant laten wegen.
Die bijvoorbeeld, zoals de heer Joh. Herrema,ook wel elders, (bijvoorbeeld in een van de Flevopolders) een nieuw bedrijf zouden willen opbouwen, maar die daarvoor te oud zijn en dus andere oplossingen moeten zoeken.
Welke? Dat weet hij nog niet.
,,Wy moatte earst mar ris oansizzing krije.
Leafst net to let, hwant die trije feansjier foar de lju oan de westkant fan de Slachte is my fierstentomin.
Steld dat ik nij bouwe moat!
Dat moat dan earts klear, foardat ik hjir út kin…”

Wij hebben ook niet alle gesprekken weergegeven.
Dit zijn nuances van het probleem, waarvoor de dijksbewoners zich geplaatst zien.
Wij hebben echter getracht weer te geven, wat een bijzonder goede maatregel voor het algemeen belang- ons aller veiligheid is er mee gediend – voor het individu kan betekenen.

L.C. 19 maart 1966.