Interieur

Wel,zo’n beschrijving van het interieur,opgetekend uit de mond van mevrouw Maartje Terpstra-Heeringa (geboren 1890), die met haar ouders het huisje ( uit 1875) heeft bewoond, is een wekome bijdrage tot meer kennis omtrent en dus tot een beter verstaan van het leven aan de zeedijk in de tijd, toen langs de kust nog de regelvisserij werd beoefend.
Tevens is het een brok sociale reportage omtrent een periode die nog maar driekwarteeuw achter ons ligt.
Eén citaat, dat eigenlijk een heel milieu schildert:

,, De vloer van de kamer, die uit houten delen bestond, was roodbruin geverfd, zoals ook deur en bedschot.
Er lagen twee aan elkaar genaaide Chinese matten op de grond.
Een lange mat van ongeveer 1 m. breedte lag voor het bedschot.
Hierop lagen voor de bedstee twee losse wollen vloerkleedjes met franje, in rood en zwart.
Aan het muurtje bij de deur, tussen kamerdeur en bedsteewand, hing een eenvoudige Friese staartklok zonder zon en maan, met een klokkenkleedje eroverheen.
Boven de kamerdeur hing een eenvoudig ingelijste spreuk: ,, Waar Liefde Woont Gebied De Heer Zijn Zegen” op zwart fluweel met gouden letters.
Rechts van de kamerdeur stond een gewoon kabinet met een verhoging, een hekje, er boven op.
Boven op deze kast stonden grijsachtige vazen ( de term,,stelten”had hier wel gebruikt mogen worden: v.d.M.) met rode bloempjes.

Er was aan deze wand blijkbaar verder geen meubilair.

Ten tijde van de bewoning, waarover wij nu schrijven, bevond de schoorsteen zich tussen de beide ramen, dus aan de voorgevel van het huis.
Voor de bovenramen hingen zonnegordijnen, die mevrouw Terpstra ,,bovengordijnen”noemde, zogenaamde lancasters.
Deze rolgordijnen waren van ongebleekt katoen, waarin aan de bovenrand een houten roetje was geschoven en aan de onderkant een brede, platte zoomlat.
De gordijnen waren altijd dicht tegen het zonlicht; anders zag je het stof zó!
Er was steeds veel stof, tengevolge van het stoken met túrf en het bewerken van vlas.
Er stonden nooit planten voor de ramen.
Voor het rechter raam stond wel een vogelkooi van bamboe met een leeuwerik.
Dat mocht toen noch wel!”

Voor sommige oudere lezers zal deze beschrijving weinig nieuws bevatten.
Toch is het wel van belang, dat zo’n sober interieur wordt beschreven: het heeft zijn tijd nu wel gehad en niemand zal het ooit nog kunnen terugroepen.
Juist de 19de eeuwse woonsituatie – ik denk ook aan de steden met hun ingrijpende en vaak toe te juichen sanering: wordt er wel goed vastgelegd wat er verdwijnt? – verdient een documentatie,al betreft het dan geen pronkstukken die een museumbezoeker in verrukking brengen (maar wel een illustratie van de wijze waarop arbeiders en kleine zelfstandigen destijds moesten wonen en werken). L.C.